Brood en spelen
Een paar maanden na de mobilisatie, op 15 september 1914, spreekt koningin Wilhelmina de troonrede uit. Ze windt er geen doekjes om.
‘Wij zijn allen vervuld door de gedachte dat een verschrikkelijke oorlog een groot deel der beschaafde wereld teistert. Ons land is dientengevolge in een toestand geraakt, welke nog steeds onafgebroken waakzaamheid eischt.’
De onvrede over prijsstijgingen, de voedselsituatie en het gevoerde overheidsbeleid met zijn bonnen, vaste voedselprijzen en het staatsbrood neemt ondertussen in het hele land toe, ook in Rotterdam. Die onvrede leidt in de grote steden uiteindelijk zelfs tot demonstraties en plunderingen. In Rotterdam is dat ook het geval, daar worden soms zelfs hele transporten leeggehaald door de bevolking. Vervoerders van brood, vlees en aardappels moeten flink oppassen, zeker als de oorlog net buiten Nederland verder gaat en Nederland wordt overspoeld met vluchtelingen uit België, die op de vlucht slaan voor de oorlog. Zeker na het beleg van Antwerpen, in 1914, nemen de aantallen drastisch toe. De vluchtelingen zijn welkom, maar de schaarste neemt er eerder door toe dan af.

Crisiscourant
In Rotterdam wordt, net als in andere steden, een ‘crisiscourant’ uitgegeven als hulp. Zelfs zoiets eenvoudigs als suiker in de koffie wordt besproken.
‘Met het oog op de suikerrantsoenering is het zaak zoveel als mogelijk is, het verloren gaan van suiker tegen te gaan; vooral bij het gebruik van koffie en thee wordt hiertegen nogal eens gezondigd! In menig kopje blijft een onopgeloste hoeveelheid suiker achter. Dit kan men voorkomen door suiker in het zeefje te doen, en de koffie of thee door dat met suiker gevulde zeefje in de kopjes te gieten. Op deze wijze lost er voldoende suiker op en zal het suikerverlies tot een minimum beperkt blijven.’
Op straat wordt er ondertussen nogal bitter gezongen:
‘Een bon voor thee, een bon voor koffie,
Een bon voor karnemelkse pap,
Een bon voor vet, een bon voor grutten,
Een bonnetje bij elke hap,
Een bon ook voor een lief klein kindje,
Wat de ooievaar ons biedt,
Maar als je hem geen bon kunt geven,
Krijg je het kindje lekker niet.Een bon voor zeep, een bon voor uien,
Aardappelen en verse vis,
Steenkolen en bruine bonen,
Voor zover … voorradig is.
Spoedig krijg je ook nog bonnen
Voor sigaretten en voor bier.
En je moet een bon meebrengen
Bij de meisjes van plezier.’
Sportbehoefte
In dergelijk daglicht valt niet te vermoeden dat de Rotterdamse bevolking, die zoveel voor zijn kiezen krijgt, behoefte heeft aan iets banaals als sport. Maar het tegendeel blijkt waar. Na een stilte van een maand of drie blijkt de behoefte aan ‘gewoon’ sportnieuws groot. Voetbaluitslagen komen weer op de voorpagina’s te staan, verslaggevers van kranten doen weer verslag van wedstrijden. Doodleuk staan de berichten van de prestaties van Sparta opeens naast berichten over het Duitse front. Het bijzondere: veel Rotterdammers willen die uitslagen ook weten.
‘Waar nog geen voetbal rolt, moet hij gaan rollen. Voetbal staalt de spieren en den geest. Voetbal houdt de kwiekheid in de gelederen en behoedt den soldaten in hun eenzaamheid, ver van hun haardsteden voor verveling. Leve dus het beroemde, gele monster, mannen!’
…stelt het blad op 27 januari 1915.
Duitse spionnen
Wie de jaargang 1914 in de Spartaanse archieven nog eens doorspit, stuit in de kantlijn van bestuursnotulen op een opmerkelijk gegeven dat in het licht van de Eerste Wereldoorlog zeer tot de verbeelding spreekt. De bestuursleden van Sparta komen voor hun vergaderingen namelijk vaak bijeen in een restaurant met een Duitse naam, Fürstenberg, aan de Nieuwstraat – zo lezen we in de notulen. Rechts bovenaan staat het bespreking na bespreking gekrabbeld. Deze zaak wordt gerund door een met een Nederlandse getrouwde Duitser, Friedrich Wilhelm Carl Müller, en staat op de plek waar nu de hypermoderne, kolossale Markthal tienduizenden toeristen per jaar trekt. Je ziet het er niet aan af, aan de bewaard gebleven ansichtkaarten van de zaak met knullige hoge gordijntjes voor het raam. Maar Fürstenberg is tussen 1914 en 1918 een cruciale plek in de stad.
Handelsbelangen
Dat er in het najaar van 1914 en daarna onder de bestuursleden anti-Duitse sentimenten heersen lijkt in ieder geval onwaarschijnlijk. Terwijl de Amsterdamse krant De Telegraaf juist fanatiek op de hand is van de Britten, is de stemming aan de Maas helemaal niet zo pro-Brits. Integendeel. De handelsbelangen met de Duitsers zijn in Rotterdam al een paar decennia gigantisch en de welgestelde Spartanen zijn daar ongetwijfeld van op de hoogte. Dat het normale leven weer een beetje wordt opgepakt, inclusief het voetbal, draagt bij aan een gematigdere stemming. Zo goed en zo kwaad als dat kan keert ook in het met vluchtelingen volgestroomde Rotterdam, net als in de rest van Nederland, een normaler soort leven terug.
Er komt ‘eenige verlichting in den druk,’ ziet ook koningin Wilhelmina in de troonrede van 1914.
‘Vasthouding en prijsopdrijving van levensmiddelen en huishoudelijke artikelen is voorkomen. De crisis in den geld- en fondsenhandel is in banen geleid, die de mogelijkheid van een geleidelijk verloop daarvan openen. Krachtige pogingen worden aangewend tot beperking van werkloosheid en tot voorkoming en leniging van nood. Verschillende producten van land- en tuinbouw en van de voedingsindustrie vinden weer afzet, zoowel naar Engeland als naar Duitschland en België.’
Erwten, bonen en steun van de clubs
Op verzoek van de NVB, de Nederlandse Voetbalbond, steunen de clubs ondertussen de getroffen vluchtelingen en gemobiliseerden zo goed als mogelijk. De bond schenkt ondertussen zelf vijfhonderd ballen aan verschillende regimenten, terwijl er verder volop voedsel wordt gedoneerd. In Rotterdam wordt zelfs een kantoor geopend, de Commission for Relief in Belgium, op initatief van een Amerikaan: de latere president Herbert Hoover. De hulp is serious business, na afloop blijkt het zelfs een tikkeltje te serious: er is geld verdiend aan de waar en dat is illegaal. De eerste lading hulpmiddelen stamt uit Engeland en komt hoe dan ook binnen op 1 november 1914. 1.777 ton meel, 414 ton rijst en 210 ton erwten en bonen: het zijn gigantische aantallen. Op 21 november komt de volgende lading, vervoerd op de Massapequa uit New York, aan, met 3.500 ton aan goederen. In het eerste jaar wordt uiteindelijk 988.852 kilo hulpgoederen verscheept. Niet naar de haven van Antwerpen, die is stilgevallen, wel naar Rotterdam.
Dat de bond een brief stuurt waarin naar ‘het standpunt van Sparta’ wordt gevraagd over de bijdrage aan het NVB-fonds valt bij het bestuur niet in goede aarde. Integendeel. De frustratie druipt van de notulen af: wat is dit voor een vraag? Wordt onze hulp maar gezien, meent het bestuur. Moderne tijden slaan dan opeens toe, zoals zo vaak bij Sparta in die jaren. Het fenomeen ‘pr’ wordt ingezet om het nieuws over te brengen.
‘Besloten wordt in de pers eens een mededeeling te lanceren wat Sparta zoo al aan de steuncomite’s heeft afgedragen; een bedrag, waarmede wij zeker aan de spits gaan.’
Ja, dat zal de bond leren. Zeker de militaire commandanten, waarvan enkelen menen ‘dat onze steunbetuiging maar een wassen neus is.’
Nog meer bittere pillen dan. Een uitnodiging van voetbalclub Frem uit Kopenhagen om te komen spelen verdwijnt in de prullenbak. Een voorjaarstrip naar Denemarken komt er niet. Zoals ook spelen in Groningen tegen een ploeg Engelse geïnterneerden wordt afgezegd. De grenzen over, dat is echt geen optie meer.