De Royal Air Force én de Nederlandse regering in Londen weigerden in 1944 tot viermaal toe het bombardement op de Sicherheitsdienst in de Amsterdamse Euterpestraat te laten uitvoeren. Men vreesde een groot aantal bomtreffers in de omliggende woonwijk. Maar ‘deze rem werd door Zijne Koninklijke Hoogheid weggenomen’. Hoe Bernhard dit grotendeels mislukte, 54 burgerslachtoffers kostende, bombardement heeft weten door te drijven, is nog steeds in raadselen gehuld.
Prins Bernhard werd op 3 september benoemd tot Bevelhebber van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten, waarin onder meer de gezamenlijke illegaliteit werd ondergebracht. De Raad van Verzet in Nederland stelde zich, zo lezen we in Gerard Aalders’ boek Niets was wat het leek, gereserveerd op ten aanzien van Bernhards leiderschap. Binnen de illegaliteit was twijfel gerezen over diens capaciteiten als bevelhebber. De prins had (afgezien van zijn toetreding tot de SS, CvH) namelijk geen enkele militaire ervaring. Hij mocht van die raad die titel dragen, maar men waarschuwde hem voor de gevolgen daarvan:
‘Het moet aan de prins duidelijk worden gemaakt dat als er rampen zullen plaatsvinden, hij zich moet realiseren dat hÃj daarvoor dan als schuldige zal worden aangewezen.’
Bernhard was nog maar nauwelijks begonnen aan zijn taak als bevelhebber, of een van de eerste, door de Raad van Verzet genoemde, ‘rampen’ onder Bernhards leiderschap begon zich al af te tekenen.
Vanuit Nederland kwamen in september 1944, dus net na de benoeming van Bernhard, bij de regering in ballingschap steeds meer telegrammen binnen waarin met klem werd verzocht het SD-gebouw in de Amsterdamse Euterpestraat te bombarderen. Henri Koot, die als kolonel van de Binnenlandse Strijdkrachten onder het bewind van Bernhard stond, had van het verzet berichten gekregen dat er een zware slag aan de ondergrondse zou worden toegebracht. Het SD-archief, dat was gehuisvest in de meisjes-HBS aan de Euterpestraat en waarin zich veel informatie over de illegale werkers bevond, diende te worden vernietigd en er moest een groot aantal SD-mannen worden gedood. Omdat er enkele scholen in de buurt waren, zou het bombardement plaatsvinden op een zondag omstreeks vijf uur, wanneer het SD-personeel in de eetzaal zat.
Verantwoordelijkheid
De in Londen gevestigde Nederlandse bombardementscommissie, die bestond uit premier Gerbrandy en de minister van Oorlog en Marine, vond deze operatie ‘onverantwoord’. Voor het bombardement was door prins Bernhard, die als kersverse bevelhebber misschien al meteen zijn tanden wilde laten zien, zonder medeweten van deze commissie aan de Royal Air Force toestemming gegeven. Het ging hier om een ‘low level’ bombardement, uit te voeren op het gebouw van de Sicherheitsdienst in Amsterdam. In de notulen van 30 oktober 1944 vermeldt de commissie iets over de houding van Bernhard betreffende de voorgenomen aanval op het SD-gebouw:
‘Zijne Koninklijke Hoogheid zoude hebben medegedeeld de burgerslachtoffers voor zijn verantwoording te nemen.’
De bombardementscommissie, die uitsluitend tot dit soort acties toestemming mocht geven, was bij toeval achter de actie van de prins gekomen. Maar Bernhard had daarvoor als bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten echter geen enkele bevoegdheid. Men vond dat hij hier niet op eigen initiatief het bombardement had mogen voorstellen aan de RAF.
‘De Minister-president is van oordeel dat Zijne Koninklijke Hoogheid hier toch niet geheel op zichzelf had behoren te handelen, temeer omdat de zaak reeds in de bombardementscommissie ter sprake was geweest, en daar in negatieven zin was beslist’.
De commissie was huiverig geworden voor dit soort acties na het bombardement op de Fokker-fabrieken in Amsterdam-Noord, waarbij tweehonderd burgers in woonwijken om het leven kwamen.
Verbindingsofficier Moolenburgh, lid van de in Londen gevestigde Nederlandse bombardementscommissie, zond een briefje aan Air Commodore Bufton, waarin hij schreef dat premier Gerbrandy wilde dat het bombardement werd uitgesteld totdat hij overleg had gepleegd met de commissie. De operatie werd door deze commissie als te gevaarlijk beoordeeld en sterk afgeraden. Het SD-gebouw zou te moeilijk te identificeren zijn voor de vliegtuigbemanning, de trefkans was gering en het gebouw had een te sterke structuur. Maar de voornaamste reden voor de afwijzing was de ligging van het SD-gebouw in een dichtbevolkte woonwijk. Ook de Royal Air Force was het met deze bezwaren eens en weigerde het bombardement uit te voeren.
Op 24 oktober zond de prins nogmaals een telegram aan de premier Gerbrandy. Hij bleef daarin aandringen op het bombardement en schreef:
‘…aantal burgerslachtoffers hoezeer ook te betreuren gering in verhouding tot grote gevaar dat thans ondergrondse activiteit bedreigt’.
Maar Gerbrandy en ook zijn ministers van oorlog en marine bleven bij hun mening dat het bombardement niet verantwoord was. Maar de prins bleef zware druk uitoefenen op de regering. Hij stuurde Gerbrandy een telegram, waarin hij liet weten dat als de aanval niet doorging er ‘massa-arrestaties en executies voor het verzet zouden volgen en dat zulks dan Gerbrandy’s verantwoordelijkheid was en dat diens negatieve beslissing dan onmiddellijk aan het verzet moest worden doorgegeven.’ Was dit morele chantage?
De dreigende toon moet ook Gerbrandy zijn opgevallen en misschien is hij later gezwicht voor de inhoud van dit telegram.
Overstag
De RAF was van mening dat een aanval met laagvliegende Mosquito’s niet mogelijk was vanwege identificatieproblemen. De prins deelde aan de commissie mee dat het plan was veranderd en dat er andere types bommenwerpers zouden worden ingezet en er gebruik zou worden gemaakt van de allerbeste bemanningen. Om onduidelijke redenen ging de bombardementscommissie nu ineens wel akkoord met het bombardement, ondanks het feit dat de bezwaren ertegen – te dicht bevolkte woonwijk, geringe trefkans etc. – niet waren weggenomen.
Op 26 november 1944 was het dan zover. Een aantal Typhoons wierp een grote hoeveelheid brisantbommen af en bij de beschieting met de boordwapens werden raket-granaten gebruikt. Resultaat: vierenvijftig burgers gedood, 14 zwaar en ongeveer 40 licht gewond; 11 personen vermist. Twee schoolgebouwen en 39 woningen werden vernield en vele percelen min of meer beschadigd.
Amsterdammer Karel N.L. Grazell tekende zijn herinneringen aan het bombardement op:
‘Ik was toevallig boven in een slaapkamer aan de achterkant, toen ik vliegtuigen in de verte hoorde. Engelsen! Ik klom meteen op het dak van de serre. Ik zag hun gezichten. Ik zwaaide. En ze zwaaiden terug. Kort daarna zag ik hun bommen vallen op de daken van de huizen van de Michel Angelostraat en de aan de toren herkenbare meisjes-HBS in de Euterpestraat, waar de Sicherheitsdienst zat. Er vielen veel doden. Ik had tegen de dood gezwaaid.’
Na de aanval kwam er een telegram binnen bij de regering met de volgende inhoud:
‘Aanval Gestapo Amsterdam. Christelijke burgerschool van Euterpestraat in het midden een voltreffer maar kleine gebouw met archief aan oostzijde onbeschadigd. Meisjesschool zuid van Euterpestraat eveneens voltreffer dwars door midden van het gebouw dat evenwel nog overeind en oostvleugel geheel intact. Vele huizen vernield. Naar verluidt, slachtoffers onder Gestapo gering.’
‘Extremely accurate’
Over de slachtoffers onder de burgerbevolking werd niet gesproken. En wat het vernietigen van het archief betreft: er werd één klein stukje archief gevonden, waaruit naderhand is gebleken welke verraders er kopgeld hadden gekregen voor het aangeven van joden.
Willem Frederik Hermans schreef in zijn roman De tranen der acacia’s:
‘Zomaar op een zondagmiddag was er een vliegtuig gekomen en had die bommen gegooid. Men had Oskar verteld dat de papieren van de Duitsers nog uren later over de hele stad door de lucht dwarrelden. Ze hadden hals over kop een ander gebouw moeten zoeken.’
Een mooi beeld, maar in werkelijkheid was het anders. Het archief over de illegaliteit was na het bombardement nog steeds in het bezit van de SD. Welke ‘grote actie tegen het verzet’ er door de SD werd beraamd, zoals Bernhard de bombardementscommissie voorhield, is niet bekend. Loe de Jong schreef in zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog: ‘Niet duidelijk bleek welke dreiging bedoeld werd.’
Op 4 december 1944, toen de vierenvijftig slachtoffers waarschijnlijk al waren begraven, schreef Moolenburgh aan air commodore Beaumont een brief waarin hij de per telegram verzonden reacties vanuit Nederland op het bombardement weergaf. In een telegram van 27 november 1944 wordt vermeld dat de verliezen onder de burgerbevolking ‘niet te groot’ zijn. Verder vermeldt een van de telegrammen nog dat de Duitsers behoorlijk nerveus zijn na de aanval, maar dat er maar weinig zijn gedood. Volgens Moolenburgh maken al deze telegrammen duidelijk dat de aanval ‘extremely accurate’ was. Hij heeft van de regering de opdracht gekregen…
‘…de oprechte dankbaarheid uit te spreken aan alle officieren en ander RAF-personeel, dat betrokken is geweest bij de planning en de uitvoering van deze succesvolle operatie.’
Eerder gepubliceerd in Haarlems en Leidsch Dagblad