Als mensen gaan trouwen, wordt vaak gezegd dat ze een boterbriefje gaan halen. Oorspronkelijk heeft het woord echter een minder vrolijke betekenis. Het was bedoeld voor de zwakke mensen in de samenleving.
Het boterbriefje was een kerkelijke vergunning om tijdens de vastenperiode toch boter, kaas, eieren en vlees te kunnen eten. Mensen die lichamelijk te zwak waren om zich aan de vastenregels te houden, konden hier door middel van het briefje een ontheffing voor krijgen. Later werden ook andere officiële documenten aangeduid met het ‘boterbriefje’, zo ook de trouwakte.
Dat de benaming ook spottend voor in het huwelijk treden wordt gebruikt, zou ook kunnen komen door de vergelijking van het consumeren van vlees met de ‘consumptie’ van vleselijke gemeenschap na het huwelijk. Vroeger was het namelijk veel meer dan nu gebruikelijk dat men pas het bed met elkaar deelde nadat er getrouwd was.
Andere verklaringen
Er is nog een ander verklaring voor de herkomst. Het begrip zou namelijk uit de Eerste Wereldoorlog komen, toen – door de schaarse goederen – het bonnensysteem werd ingevoerd, dat ook tijdens de Tweede Wereldoorlog werd gebruikt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kon je meer bonnen krijgen, als je meer kinderen had. Om aan te tonen hoeveel kinderen je had, moest je je trouwboekje meenemen, waar de kinderen stonden aangetekend. Daardoor werd het trouwboekje ook een soort boterbriefje.
Eduard Jacobs (1868-1914), de man die vaak wordt gezien als de eerste cabaretier van Nederland, schreef ooit een lied over het boterbriefje. Lees de tekst hieronder.
- Meer berichten uit de rubriek trivia
- Lijst van historische uitdrukkingen (en scheldwoorden)
Eduard Jacobs – Het boterbriefje
Op ’n zomerse dag in de mei
Zij gingen, om samen te paren
Wat veertjes en strootjes te vergaren
En bouwden een nest in de wei
Hun nestje was heerlijk gelegen
Op ’n knotwilg vlak langs de sloot
Daar konden zij ongestoord vrijen
Terwijl ook de man tussenbeien
Voor ’t vrouwtje een minnezang floot
Maar eens op triestige morgen
Toen kwam daar toevallig een kraai
Hij bleef naar dat minnespel kijken
Maar ’t scheen hem maar half te lijken
Zo vrijen dat vond hij niet fraai
Hij zei tot den mannetjes-lijster:
“Als je dat zo openlijk doet
Dan geef je maar aanstoot aan and’ren
Geloof me, dat moet je verand’ren
Zo vrijen, dat keur ik niet goed”
De lijsterman vroeg toen: “Eerwaarde
Wat moet ik doen? Zeg het me vlug”
De kraai zei toen: “Wacht er ’s even
Ik zal je een middeltje geven
Ik ben ogenblik’lijk terug”
Er was geen kwartier nog verlopen
Of de kraai stond alweer voor ’t nest
Met ’n vettig papier in z’n klauwen
Hij zei toen: “Je kan me vertrouwen
Dit middeltje is opperbest
Ik heb dat papiertje gekregen
Van ’n kind dat om boter moest gaan
Hang dat voor je nest als gordijntje
En maak je dan samen een geintje
Dan stoort zich geen sterv’ling er aan”
Maar ’n paar dagen later, toen kwam ‘r
Een mannetjes-putter aan
Hij bleef even staan voor ’t papiertje
En loerde zolang door een kiertje
Tot lijsterman heen was gegaan
De mannetjes-putter ging binnen
Maar wat hij daar eigenlijk aan had?
Dat zoudt ge de kraai moeten vragen
Want die zag dat meest alle dagen
Dat ochtendbezoek werd hervat
De kraai hield zijn mond, maar de lijster
Kwam eens op zekere keer
Heel onverwachts voor zijn gordijntje
Wat hij er kon zien, was een schijntje
Maar horen kon hij des te meer
Hij wachtte ook niet op het einde
Hij schonk aan het paartje de rest
Hij smeet heel de rommel aan stukken
Begon met de putter te plukken
En joeg toen zijn vrouw uit het nest
En toen hij nu eenzaam terneer zat
Zag niemand hoe bitter hij weent…
En snikkend roept ’t arme diertje:
“Wat koop ik me voor zo’n papiertje
Als ’t wijfje het niet met je meent”
- Meer berichten uit de rubriek trivia
- Lijst van historische uitdrukkingen (en scheldwoorden)