Dark
Light

Het Duitse beroep op ‘noodweer’ bij de aanval op België in 1914

26 minuten leestijd
Voorpagina van de Brusselse krant Le Soir van 4 augustus 1914 met melding van de Duitse aanval op België
Voorpagina van de Brusselse krant Le Soir van 4 augustus 1914 met melding van de Duitse aanval op België

Het geheime Frans-Russische militaire verdrag van 1892/1893, de Russische algemene mobilisatie in 1914, de historische context en de juridische visie daarop.

De vraag of Duitsland zich kon beroepen op “noodweer” toen het België binnenviel, is van uitermate groot belang voor het bepalen van de schuldvraag, een onderwerp dat momenteel weer in het midden van de belangstelling staat. Een van de aanklachten die destijds tegen de Duitse keizer werden ingediend luidde dat hij:

“Onder zijn verantwoordelijkheid, door troepen van het Duitse rijk, opzettelijk de neutraliteit van het koninkrijk België is geschonden ofschoon die neutraliteit uitdrukkelijk door het Duitse Rijk was gegarandeerd”

Duitsland beriep zich in 1914 op noodweer en zou zich gedwongen voelen België binnen te vallen na het uitroepen door Rusland van de Algemene Mobilisatie, een mobilisatie gericht tegen zowel Oostenrijk-Hongarije als Duitsland.

In de historiografie van de Eerste Wereldoorlog wordt veelal opgemerkt dat het feit dat Duitsland als eerste tot de aanval overging en België en Luxemburg binnentrok, overduidelijk aantoont dat Duitsland zonder meer en als enige schuldig moet worden geacht aan het begin van de Eerste Wereldoorlog. Verder leest men vaak dat de bewering dat de Russische Algemene Mobilisatie daarvan de reden was, onjuist is. De volgende van juridische zijde gemaakte opmerkingen zijn hierbij van belang.

1) De Russische algemene mobilisatie:

Juristen hebben wel opgemerkt dat de Russische Algemene Mobilisatie historisch gezien mogelijk wel de trigger was, maar juridisch zeker niet. Men stelt dan vast dat gekeken moet worden naar de rechtsfeiten in plaats van naar de dé facto situatie.

Men dient zich echter af te vragen of deze redenering volkenrechtelijk wel vol te houden is. Immers, toen Rusland in 1967 na de zesdaagse oorlog van Israël tegen de Arabische legers een motie indiende om deze Israëlische actie als illegaal te laten beoordelen (dus in een periode waarin het internationale recht al hoog ontwikkeld was), werd deze motie noch door de Veiligheidsraad, noch door de Algemene Vergadering aangenomen hetgeen een erkenning inhield dat de Israëlische actie dus zowel de facto als de jure rechtmatig is geweest of in elk geval niet onrechtmatig.

De onder de zelfde omstandigheden ondernomen Duitse aanval, evenals Israël omsingeld door voor haar vernietiging gereedstaande Grootmachten, was zonder twijfel hiermee vergelijkbaar.

Duitsland beriep zich op het onweerlegbare feit van de dreiging die uitging van de offensieve en geheime Frans-Russische militaire conventie waarin al in 1894 vermeld stond dat het doel van deze conventie was de vernietiging van de Duitse legers. Duitsland beriep zich ook op het toenmalige internationale recht waarvan Grotius al in 1625 in zijn “De Jure Belli ac Pacis” schreef:

“the right to make war even exist when the threat is not actual, but appears imminent, for if a Man takes Arms, and his intentions are visibly to destroy another, the other may very lawfully prevent his Intentions”

2) Het beroep op Noodweer

Voornoemde juristen waren verder van mening dat de Duitsers zich niet op noodweer konden beroepen omdat er geen sprake van zou zijn geweest dat de dreiging die uitging van de Russische algemene mobilisatie een zodanig karakter zou hebben gehad, dat dit voor Duitsland een steekhoudend argument zou zijn geweest een neutraal land binnen te vallen, terwijl die neutraliteit uitdrukkelijk door het Duitse Rijk was gegarandeerd.

Deze juridische stelling klopt volgens mij niet met de intenties die destijds werden vastgelegd in de Frans-Russische militaire Conventie met de daarbij behorende opeenvolgende protocollen waarin de vernietiging van de Duitse legers voorop werd gesteld.

Om aan te tonen dat er wel degelijk dreiging aanwezig was en het binnenvallen in het neutrale België onvermijdelijk was, is bestudering van het Frans-Russische verdrag noodzakelijk. Daarover het volgende:

De Frans-Russische militaire conventie van 1892/1893

Artikel 1

“If France is attacked by Germany or by Italy supported by Germany, Russia shall employ all her available forces to attack Germany. If Russia is attacked by Germany, or by Austria supported by Germany, France shall employ all her available forces to fight Germany.”

Artikel 2

“In case the Forces of the Triple Alliance, or of one of the Powers composing it, should mobilize, France and Russia, at the first news of the event and without the necessity of any previous concert, shall mobilize immediately and simultaneously the whole of their forces and shall move them as close as possible to their frontiers.”

Artikel 3

“The available forces to be employed against Germany shall be on the part of France 1.300.000 men, on the part of Russia 700.000 or 800.000 men. These forces shall engage to the full, with all speed, in order that Germany may have to fight at the same time on the east and on the west.” (1)

De Andere Waarheid – Hans Andriessen
De Andere Waarheid – Hans Andriessen
In mijn boek “De andere Waarheid” (2007, Aspekt, Soesterberg, 3e druk) heb ik betoogd dat de Russische algemene mobilisatie, de mobilisatie dus tegen Oostenrijk-Hongarije die tegelijkertijd tegen Duitsland was gericht, beschouwd moest worden als een absolute oorlogsverklaring waardoor Duitsland niets anders overbleef om zelf ook te gaan mobiliseren en gezien haar positie op de “binnenlijnen” wel tot de aanval moest overgaan op straffe van vernietiging en dat hier dus sprake was van “anticipatory self-defence”.

De vergelijking werd gemaakt met de positie waarin Israël zich bevond tijdens de Zesdaagse Oorlog in 1967 toen het zich geplaatst zag voor de keuze zelf als eerste aan te vallen of de kans te lopen door de haar omringende Arabische staten te worden vernietigd. Verder werd opgemerkt dat al in de militaire conventie van 1892/93 tussen Frankrijk en Rusland was vastgelegd dat beide landen, als ze de tijd daarvoor rijp zouden achten, een oorlog met Duitsland zouden gaan voeren, onder andere om dit land als grootmacht, uit te schakelen.

Sommige juristen hebben deze opvatting verworpen. Ze verwijzen bijvoorbeeld naar de Frans-Russische militaire conventie waarbij werd opgemerkt dat deze zuiver defensief moest worden gezien en zeker niet offensief. De ‘verkeerde’ veronderstelling over een eventueel offensief karakter van de conventie zou zijn ontstaan omdat men art. 3 van dit verdrag zou lezen alsof het aansloot bij art. 2. Dat zou dan inderdaad, zo stelden ze, betekenen dat mobilisatie eo ipso ? zou leiden tot een aanval (de gemobiliseerde strijdkrachten ‘s’engageront à fond’).

De eerder, hierboven gemelde, opvatting zou echter, volgens deze juristen, het verdrag tot een volstrekt onlogisch en onbegrijpelijk geheel maken; wat zou dan, zo vroegen zij zich af, immers nog de functie van art. 1 zijn? Men stelde dan ook vast dat art. 3 niet zou aansluiten bij art. 2, maar bij art.1

Zo gelezen zou het verdrag dan ook, zoals ook in de considerans werd vermeld, een louter defensief, en allerminst een offensief karakter dragen. Het standpunt, dat de Frans-Russische militaire conventie van 1892/93 het voor Duitsland derhalve – militair gezien – noodzakelijk zou hebben gemaakt om zelf tot de aanval over te gaan (‘military necessity’), zou dan ook moeten worden verworpen.

Tegen deze opvatting is m.i. het volgende op te merken:

Door deze redenatie wordt de schijn gewekt dat men, teneinde de eigen interpretatie te ondersteunen, de feiten gaat omdraaien en de volgorde van de artikelen naar eigen goeddunken anders indeelt zonder daarbij overtuigende bewijsvoering aan te geven. Er is echter wel een verklaring voor genoemde juridische opvatting aan te geven.

Al bij het samenstellen van het verdrag merkte ook een der opstellers, de Franse generaal Boisdeffre, op dat er volgens hem sprake was van een tegenstelling tussen de eerste twee artikelen die niet geheel logisch leek te zijn. In zijn rapport aan de Franse president schreef hij onder meer dat de tekst van het tweede artikel niet geheel in overeenstemming leek te zijn met het gestelde in artikel 1 maar hij gaf daar tegelijkertijd ook een verklaring voor door aan zijn opmerking toe te voegen:

“but General Obruchev, despite my observations, demanded absolutely his article 1, the one that he had most closely at heart”, (2)

De reden dat generaal Obruchev de tekst van artikel 1 wenste te handhaven was gelegen in het feit dat hij hiermee tegemoet probeerde te komen aan de wensen van zijn minister Giers, die er nog steeds niet veel voor voelde om Rusland te verplichten in de oorlog te gaan over bijvoorbeeld een Frans geschil met Italië. Dat was overigens geen sterk argument want artikel 2 verplichtte Rusland alsnog om ook in zo’n geval, samen met Frankrijk, tot oorlog over te gaan.

De tekst van de conventie werd nu in zijn geheel getelegrafeerd naar de minister van buitenlandse zaken Ribot die het, samen met de nieuwe premier Loubet, nauwkeurig bestudeerde en accordeerde. Ook Ribot had zich in eerste instantie verzet tegen het verschil tussen artikel 1 en 2. Ook hij voelde er niet veel voor om Frankrijk te verplichten in de oorlog te gaan als bijvoorbeeld de Oostenrijkers zouden mobiliseren en Duitsland nog niet. Maar hij gaf zijn verzet op toen Boideffre hem wist te overtuigen dat na een Oostenrijkse mobilisatie ongetwijfeld een Russische mobilisatie zou volgen en dat dan zowel Frankrijk als Duitsland, volgens hun verdragsverplichtingen, niet konden achterblijven, ook zouden moeten mobiliseren en een Europese oorlog vervolgens niet kon uitblijven.

Ribot rapporteerde zijn bevindingen nu aan president Freycinet met het verzoek de generaals Boisdeffre en Obruchev (de Russische samensteller te autoriseren het verdrag te ondertekenen met de toevoeging dat het verdrag pas van kracht zou worden als ook de beide ministers van buitenlandse zaken het verdrag zouden hebben ondertekend, (3) Artikel 2 werd, ondanks het feit dat het qua tekst, niet naadloos aansloot bij artikel 1 dus bewust gehandhaafd.

Er moet groot belang worden gehecht aan de inhoud van dit artikel 2, dat luidt:

“In case the Forces of the Triple Alliance, or of one of the Powers composing it, should mobilize, France and Russia, at the first news of the event and without the necessity of any previous concert, shall mobilize immediately and simultaneously the whole of their forces and shall move them as close as possible to their frontiers”.

De historicus Kennan merkte hierover op dat:

“Plainly, the heart of this document (het verdrag) lay in the second article, relating to mobilization. Bearing in mind that both, the general staffs not only viewed mobilization as an outright act of war but insisted that all normal operational decisions be based on that assumption, it is clear that this article effectively eclipsed the first one, addressed to the contingency of an attack; for there was unlikely to be any attack without some form of preceding mobilization.
It also largely eclipsed the terms of the exchange of notes of 1891. These latter had called for consultation in the case of a threat to the peace of Europe or danger of military aggression. Here however, by the terms of the military convention, the Franco-Russian response, in the event of mobilization by any of the parties to the Triple Alliance, was the immediate inauguration of hostilities “at the first announcement of the event and without necessity of any previous concerting of policy between them”, Nothing could have been clearer than this; and it is no wonder that poor Giers (Russische minister van Buitenlandse Zaken) saw in this provision the destruction of his last great effort to continue the Franco-Russian rapprochement to
limits within which Russia would retain some flexibility of decision in the face of contingencies then impossible to foresee.
Beyond that, the text of the convention required France and Russia to respond in this way- that is, by entering immediately into war with Germany along with the others- to a mobilization by any of the parties to the Triple Alliance, even a mobilization with which Germany might be in no way associated.
And it was not just a general mobilization by one or another of those parties to which the French and the Russians bound themselves to react, but a partial one as well,
A curious feature of that crucial article 2 is that while it made it incumbent upon the two contracting parties to respond by an immediate general mobilization- by the mobilization “de la totalité de leurs forces”- to any mobilization move by members of the Triplice, it applied no such criterion when it came to the hostile mobilization to which they would presumably be reacting.
If we are to take the wording of the convention at its face value, any sort of mobilization by any of the parties to the Triplice, even a partial one by Italy or Austria acting alone, would suffice to trigger a general mobilization on the Franco-Russian side and thus to assure the inauguration of hostilities against Germany as well as the others. Nor did the document even prescribe that the mobilization to which the contracting parties thus bound themselves to react would be one directed against a third party. A partial Austrian mobilization against Serbia, for example (and one has only to recall the events of 1914 to understand the potential significance of this circumstance), could alone become the occasion for the launching of a European war………….This particular point, was of great importance for it would not have been difficult (zoals ook is gebleken) for the Russians to provoke a partial Austrian mobilization whenever it might suit them to do so”. (4)

Overigens, de Frans-Russische militaire conventie stond niet op zich zelf en mag dan ook niet als een onafhankelijk op zichzelf staand document worden gezien. Het moet, integendeel, integraal en in samenhang met de daarbij behorende notulen van de voorafgaande besprekingen over dit verdrag worden gelezen en dat is iets dat vaak over het hoofd wordt gezien!

Duitse troepen vertrekken naar het front
Duitse troepen vertrekken naar het front

Wat was het geval?

Vanaf de ondertekening tot en met 1914 kwamen de beide generale staven van Frankrijk en Rusland namelijk jaarlijks in de maanden juli of augustus beurtelings in Parijs en St. Petersburg bijeen. Aan de hand van de artikelen van de Conventie ging men na op welke wijze er verbeteringen respectievelijk aanvullingen of veranderingen dienden te worden aangebracht. Uit de notulen van deze vergaderingen blijkt zeer duidelijk de verandering van een defensieve naar een strikt offensieve politiek.

De notulen van deze besprekingen of delen daarvan zijn terug te vinden in het “Proces verbal de l’entretien du 1911, 1912, 1913 entre les Chefs d’Etat Major des armées francaise et russe” en verder in het “un livre noir II”, in de “Süddeutsche Monatsheft” (Juli nummer 1922), in “Suchomliov’s ‘Errinnerungen” en ook uitgebreid, in de rede voor het Amerikaans Congres over de “Schuldvraag” uitgesproken in 1923 door- en in zijn geheel opgenomen in zijn boek. (5)

3) Was het Verdrag defensief of offensief?

Zoals hiervoor gesteld zou volgens Internationaalrechtelijke juristen de Frans-Russische militaire conventie zuiver defensief moest worden gezien en zeker niet offensief.

Niet alleen uit de artikelen 1 en 2 van het verdrag maar ook uit de notulen van de eerder genoemde vergaderingen van de beide Generale Staven is echter een duidelijke ontwikkeling te zien van een in eerste instantie mogelijk defensieve, naar een duidelijk offensieve militaire conventie.

De notulen:

Om de verandering van defensieve- naar offensieve aard van de militaire conventie te schetsen citeren we hier relevante delen van de notulen van 18 (31) augustus 1911, 11 juli 1912 en van augustus 1913.

“Protokoll über die Verhandlungen der französischen und russischen Generalstabchefs zu Krasnoje Selo, 18 (31) August 1911

In Anendung des par.1 des Artikels 4 der Mititärconvention von 17 August 1892 sind die Generalstabchefs der russischen und französischen Armeen am 18./31 August 1911 zu einer Konferenz zusammengekommen.

Einleitung:
Die beiden Generalstabchefs erklären einstimmig, dasz die Worte ‘Defensiv-Krieg” nicht in dem Sinne eines Krieges ausgelegt werden können, den man in defensiver Weise führen wird.
Vielmehr erklären sie mit Bestimmtheit, dasz für die russischen und französischen Armeen die unbedingte Notwendigkeit besteht, eine kraftvolle Offensive zu ergreifen und zwar soweit als möglich zur gleichen Zeit gemäsz dem Wortlaute des Artikel 3 der Konvention, wonach “die Streitkräfte der beiden vertragschlieszenden Mächte mit allem Nachdruck und gröszter Besleuchnigung einzusetzen sind”.

In de notulen van de vergadering tussen beide ‘generalstabchefs’ van 11 juli 1912 (8e conferentie) in Parijs leest men onder meer:

“Der Plan der Verbündenten musz im Gegenteil darin bestehen, bestrebt zu sein, im gleichen Zeitpunkte von beiden Seiten zugleich einen Angriff zu führen, der die Höchstleistung der gemeinsamen Anstrengungen darstellen soll”………….Es ist also die völlige Vernichtung der deutschen Streitkräfte welche im jeden Preis erstrebt werden musz. Zu diesen Zwecke ist es Von Wichtigkeit die Fristen für die Mobilmachung und den Aufmarsch der Armeen auf ein Mindestmasz zu beschränken”. (6)

Men lette op wat vermeld wordt in de eerste alinea van de einleitung “Defensiv Krieg” en hetgeen te lezen staat in de eerste alinea van bovenstaande notulen van 11 juli 1912 met de woorden: “im Gegenteil”, waaruit duidelijk de ontwikkeling van defensief naar agressief te lezen valt. In de notulen van de 9e conferentie van augustus 1913 leest men tenslotte:

“De russische und französische Regierung haben bereitseitig anerkannt, dasz der Artikel 5 die Vertragschlieszenden verpflichtet, getrennt wieder die militärischen Operationen eizustellen noch einen Waffenstlilstand abzuschlieszen”. (7)

Was de inval in het neutrale België de enige optie?

Wilhelm II met punthelm
Wilhelm II met punthelm
Een inval in het neutrale België was voor Duitsland inderdaad de enige mogelijkheid. Men diende rekening te houden met het verschil in mobilisatietijd tussen Frankrijk en Rusland. Rusland zou daar zes weken voor nodig hebben, Frankrijk slechts twee. In de vier resterende weken moest Frankrijk dus verslagen worden, zodat de Duitse troepen zich daarna ter verdediging tegen Rusland konden keren. Een rechtstreekse aanval op de Frans-Duitse grens, welke zeer zwaar verdedigd werd zou veel te lang duren en het partieel verslaan van Frankrijk en Rusland onmogelijk maken. Derhalve was het schenden van de Belgische neutraliteit de enige resterende optie.

Overigens moet opgemerkt worden dat Duitsland zelf erkende dat de schending van de Belgische neutraliteit in strijd was met het Internationale recht maar dat ze hiertoe gedwongen werd door de Russische algemene mobilisatie en vandaar haar beroep op noodweer.

4: Betekende artikel 2 van het verdrag dat men zou aanvallen?

Van juridische zijnde is wel beweerd dat uit artikel 2 nog steeds niet kan worden opgemaakt dat dit zou betekenen dat deze Franse en Russische troepen dan ook Duitsland en Oostenrijk-Hongarije meteen zouden aanvallen

Hiertegen kan worden ingebracht dat die mening dan in flagrante tegenspraak is met de inhoud van de eerdergenoemde notulen, waarin vanaf 1893 het bestaande Frans-Russische verdrag werd geëvalueerd en waarin de offensieve intenties steeds duidelijker waarneembaar werden. Van groot belang daarbij is dat deze notulen steeds werden doorgezonden naar de betreffende ministers van Oorlog en door hen goedgekeurd. Daarmee werd politieke dekking gegeven aan de door de generaals genomen besluiten.

Uit dit alles volgt dat, hoe men de volgorde van de artikelen ook wil lezen, in artikel 2 klip en klaar wordt vastgelegd dat, als de landen van de Triple Alliance of één van die landen gaan mobiliseren, Frankrijk en Rusland dat onmiddellijk en gelijktijdig ook doen en alsdan hun troepen direct naar de grenzen zullen sturen.

Dit alles is geheel in lijn met de ontwikkeling van de verslechterende verhoudingen tussen Frankrijk en Rusland met het Duitse Rijk waarbij voor Frankrijk de beide Marokkocrises (1905-1911) en voor Rusland de annexatie van Bosnië-Herzegovina door Oostenrijk-Hongarije, belangrijke redenen vormden.

Mocht men nu desondanks toch van mening zou zijn dat mobilisatie nog geen oorlog betekent, dan leze men het bevel van de tsaar er eens op na. Deze zond nog op 11 april 1912 een door hem ondertekende oekaze waarin te lezen stond dat:

‘Zodra de troepen in de Europese districten het telegrafisch mobilisatiebevel zullen ontvangen wegens politieke verwikkelingen aan de westgrenzen, dan moet dat bevel tegelijkertijd worden beschouwd als een bevel tot het openen van de vijandelijkheden tegen Duitsland en Oostenrijk.’ (8)

Het zal bekend zijn dat een bevel van de Tsaar (dat niet, in tegenstelling tot beslissingen van de Duitse Keizer, onderhevig was aan de controle van een parlementaire democratie of van onder hem gestelde militaire of burgerfunctionarissen), niet voor discussie in aanmerking kwam. Men had hier eenvoudigweg aan te gehoorzamen. De Tsaar legitimeerde met dit bevel als het ware het Frans-Russische verdrag en hechtte daar zijn goedkeuring aan.

Dit bevel sloot aan op wat door beide generale staven eerder al was vastgesteld en maakte de verandering van defensieve naar offensieve aard van het verdrag duidelijk en definitief.

Raoul Le Mouton de Boisdeffre
Raoul Le Mouton de Boisdeffre
Bekend mag verder worden verondersteld dat het in het toenmalige Europa een axioma was dat de algemene mobilisatie van een der grootmachten de meest beslissende stap tot oorlog betekende. Dit werd nog eens onderschreven door de Franse generaal Boisdeffre die de Tsaar, nadat het verdrag door deze was ondertekend, mededeelde dat;

‘Mobilisatie is hetzelfde als een oorlogsverklaring. Mobiliseert men dan dwingt men de vijand hetzelfde te doen. Men kan de vijand niet toestaan een miljoen man aan de grenzen te laten mobiliseren zonder dat zelf ook te doen op straffe van de onmogelijkheid zichzelf nog te kunnen verdedigen of het initiatief te nemen.” (9)

De Russische generaal Obruchev deelde die mening eveneens. Hij schreef op 7/19 mei 1892 een nota aan zijn minister van Buitenlandse Zaken, waarin hij onder andere schreef dat “gezien de zeer geavanceerde bewapening waarover de Europese landen thans beschikten”, men niet meer kon spreken van mobilisatietijden van weken maar van dagen of uren. In een geschreven memorandum aan zijn minister van Buitenlandse Zaken schreef hij:

‘Succes op het slagveld is afhankelijk van wie het snelst, de grootste hoeveelheid manschappen op het slagveld kon brengen. Degene die het eerst de vijand kan aanvallen maakt de grootste kans op een overwinning’. ‘Derhalve kan de mobilisatie niet langer worden gezien als een handeling om de vrede te bewaren, maar moet integendeel beschouwd worden als de meest duidelijke oorlogsdaad.
De term ‘mobilisatie’ dient gezien te worden als het begin van de oorlogshandelingen zelf en heeft tot gevolg dat zodra tot mobilisatie wordt besloten, verdere diplomatieke acties uitgesloten zijn omdat dit tot vertraging kan leiden hetgeen men zich niet meer kan permitteren.
De minister moet zich dan ook realiseren dat gezien de huidige spanningsvelden in Europa, het praktisch onmogelijk zal zijn een oorlog op het continent nog gelokaliseerd te houden. Zodra een oorlog op het punt van uitbreken staat, is er onder politici altijd een tendens waar te nemen om zo’n conflict te lokaliseren en de gevolgen te limiteren, maar in de huidige situatie moet Rusland lokalisatie van de oorlog met de uiterste scepsis beoordelen, omdat dit de vijand ten voordele zou zijn. (10)

En, zoals gezegd, ook de opperbevelhebber van de Nederlandse strijdkrachten, generaal Snijders, schreef in zijn boek:

“Algemeen heeft immer het denkbeeld gegolden dat wanneer de regering ener Grote Mogendheid de Algemene Mobilisatie afkondigt, dit oorlog betekent” (11)

Tsaar Nicolaas II van Rusland
Tsaar Nicolaas II van Rusland
Mobilisatie van één der landen van de Driebond, betekende dus dat Rusland en Frankrijk ook meteen zouden gaan mobiliseren (art.2) en daarna onmiddellijk zouden aanvallen. Mocht men aan deze stelling nog twijfelen, dan maakt voornoemd bevel dat de Tsaar op 11 april 1912 uitvaardigde aan deze twijfel wel een eind. De Russische generaal, belast met de uitvoering van de mobilisatieplannen, Dobrorolski, schreef:

‘Der Krieg war bereits beschlossene Sache und die ganze Flut von Telegrammen zwischen der Regierungen Ruszlands und Deutschlands stellte nur eine mis en scene eines Historischen Dramas vor’. (12)

Het was voornoemde uitleg van de generaals aan de politici, die duidelijk maakte hoe gevaarlijk het Frans-Russische verdrag voor de wereldvrede was en hoe nauw het was verbonden aan het ontstaan van de Eerste Wereldoorlog. De Frans-Russische geheime militaire conventie en de verdere uitbouw van dit verdrag tijdens de jaarlijkse vergaderingen van de generale staven van Frankrijk en Rusland, legde de grondslag voor de Europese Oorlog en moet gezien worden als de ‘guideline’ voor de regeringen en militairen van beide landen voor de te volgen politiek, de ontwikkeling van de gezamenlijke strategie en de vaststelling van het ultieme doel namelijk: “de vernietiging van de voornaamste vijand, Duitsland” (13)

5) Stemden de verantwoordelijke politici in met ’n aanvalsoorlog?

Juristen hebben opgemerkt dat de politiek verantwoordelijken dan misschien wel kennis hadden van voornoemde notulen maar dat de conclusie dat zij dus ook instemden met een aanvalsoorlog, daar volstrekt niet aan mocht worden verbonden. Verder vroegen ze zich af of het inderdaad zo was dat die notulen door hen werden goedgekeurd en waaruit dat dan zou blijken.

Voor het antwoord hierop gaan we nog even terug in de tijd. De besprekingen om tot een militaire alliantie tussen beide landen te komen vond plaats op instigatie van de toenmalige Franse president. Hij hoopte daarmee een eind te maken aan de isolatie van zijn land die na de Frans-Pruisische oorlog door Bismarck werd geïnitieerd.

Omdat Duitsland het “herverzekeringsverdrag” met Rusland had beëindigd viel het Franse voorstel in goede aarde want Rusland had een bondgenoot nodig om vrije toegang te verkrijgen tot de Middellandse Zee, hetgeen haar na de Krim-oorlog verboden was. Voor Rusland was het nu van belang dat Frankrijk beloofde haar stem te zullen geven aan deze Russische wens.

Nikolay Giers
Nikolay Giers
De Franse en Russische militairen kregen nu van de civiele regeringsleiders de opdracht om een concept verdrag op te stellen. In 1890 begonnen lange en uitputtende diplomatieke onderhandelingen over deze “draft convention” die uiteindelijk was opgesteld door de generaals Boisdeffre en Obruchev. Pas op 15/27 december 1893 werd deze definitieve militaire conventie officieel goedgekeurd door de Russische minister van Buitenlandse Zaken, Giers, in een brief aan de Franse ambassadeur in St. Petersburg.

Tussen 1890 en 1893 werd over de tekst van het verdrag gecorrespondeerd op diplomatiek niveau in onder andere de volgende diplomatieke briefwisseling:

-Brief Augustus 9/21 1891 van Russian Foreign Minister Giers to French ambassador Morenheim.
-Brief Augustus 15/27 Augustus 1891 van Baron Morenheim to French minister of Foreign Affairs Ribot.
-Brief antwoord op brief Morenheim van Ribot 15/27 Augustus 1891.
-Memorandum van Obruchev met brief Vannovski to Giers May 7/19 1892.
-Telegram Montebello to Ribot, Augustus 10, 1892
-Personal letter Ribot to Freycinet , Augustus 12, 1892. (DDF nr 449)
-Personal letter Ribot to Montebello, Augustus 17, 1892 (DDF nr 458)
-Telegram Montebello to Ribot, Augustus 17, 1892 (DDF, nr 457)
-Report to Freycinet Augustus 18 en Montebello letter of 19 Augustus (DDF nr 461)
-Brief Freycinet to Ribot , 26 Augustus 1892. (DDF vol 10, nr 7)
-Brief Giers 15/27 December 1893 to French ambassador Montebello.
-Brief Montebello December 24 1893- January 4 1894.
-Text van mil.conventie signed by Obruchev and Boisdeffre August 1892

Tenslotte volgde nog een brief van de Russische minister van Buitenlandse Zaken aan de Franse minister van Buitenlandse Zaken Delcassé 28 juli / 9 augustus 1899 waarin de Frans-Russische conventie van 1893 werd aangevuld met een artikel waarin werd bepaald dat de militaire conventie van kracht zal blijven zolang de diplomatieke afspraken van kracht blijven. (14)

Uit deze correspondentie blijkt, als antwoord op de eerder uitgesproken vraag, dat de militaire conventie dus wel degelijk werd begeleid, bestudeerd en tenslotte na veel wikken en wegen, vooral van Russische zijde, werd geaccordeerd door de verantwoordelijke Franse en Russische politieke autoriteiten. Het verdrag was dus niet slechts het gevolg van een ‘militair onderonsje!’.

6: Conclusie

Op de opmerking dat de politiek verantwoordelijken dan misschien wel kennis hadden van voornoemde notulen maar dat de conclusie dat zij dus ook instemden met een aanvalsoorlog, daar volstrekt niet aan mocht worden verbonden, moet het antwoord luiden:

Ja, uit voornoemde briefwisseling bleek dat de politici het opgestelde verdrag, lazen, het bestudeerden, het bespraken met elkaar, ze correspondeerden over de voor- en nadelen en ze keurden het tenslotte goed inclusief en met name ook het in artikel 2 gestelde. Dit betekende dat zij inderdaad bewust waren van het feit dat een en ander zou kunnen leiden tot een aanvalsoorlog volgens de plannen zoals opgesteld door de generaals Boisdeffre en Obruchev.

7: Military Necessity, pre-emptive strike en/of anticipatory self-defence?

Juristen hebben de vraag gesteld: was dit alles nu voor Duitsland een gerechtvaardigde reden om tot de aanval over te gaan? (military necessity of anticipatory self-defence) Het antwoord daarop moet luiden:

“Ja, voor een land op de ‘binnenlijnen’ bleef er voor Duitsland inderdaad niets anders over om onmiddellijk eveneens tot de aanval te besluiten”. Hier was sprake van “noodweer”, military necessity en anticipatory self-defence.

De situatie kan worden vergeleken met de Israëlische Zesdaagse Oorlog in 1967 tegen de Arabische staten waarbij Israël de keus had om zelf de eerste klap uit te delen of hoogstwaarschijnlijk zelf het onderspit te delven. Destijds werd na deze Israëlische actie van “anticipatory self-defence” door de Sovjet-Unie voorgesteld deze als “illegaal” te bestempelen maar dit voorstel haalde het noch in de Veiligheidsraad noch in de Algemene Vergadering.

Israëlische Centurions tijdens de Zesdaagse Oorlog
Israëlische Centurions tijdens de Zesdaagse Oorlog

De situatie waarin Duitsland zich in 1914 bevond was te vergelijken met die van Israël in 1967. Omringd door vijanden die zich duidelijk gereed maakten om tot een aanval over te gaan waarbij Duitsland zeker het onderspit zou delven, kón dat land niet anders dan tot de aanval uit noodweer over te gaan.

Ter verduidelijking zal ik allereerst aangeven welke argumenten destijds door een land moesten worden aangevoerd alvorens het zich kon beroepen op het hier genoemde volkenrechtelijke begrip “anticipatory self-defence” of “pre-ëmptive militair optreden”.

Voorwaarden pre-ëmptive strike: De Caroline doctrine

De voorwaarden van zo’n pre-ëmptive militair optreden zijn ontstaan tijdens de onregelmatigheden tussen Groot-Brittannië en Amerika tijdens de inval op Amerikaans grondgebied door de Britten in 1837 tijdens de problemen met een Amerikaanse schoener, de “Caroline” waarbij Groot-Brittannië de schoener vernietigde en zich beriep op “anticipatory self-defence”.

Tijdens de afwikkeling van deze zaak werden afspraken gemaakt tussen beide landen en vastgelegd in de zogenaamde “Caroline doctrine”. In deze doctrine werden toen de eisen vastgelegd waaronder een land zich kon beroepen op ‘anticipatory self-defence’. De voornaamste voorwaarde luidde dat er sprake zou moeten zijn van:

“a necessity of self-defence, instant, overwhelming, leaving no choice of means and no moment for deliberation”.

Met andere woorden; er moet een plotselinge dreiging ontstaan die van een bepaalde situatie uitgaat die zo groot (overwhelming) is dat er geen tijd meer is (no moment for deliberation) om nog andere oplossingen te beproeven (leaving no choice of means) dan een militaire actie in zelfverdediging en met inachtneming van het beginsel van proportionaliteit. Voor Duitsland werd in 1914, nadat het kennis had genomen van de Russische Algemene Mobilisatie, de toestand van anticipatory self-defence van kracht want er was sprake van:

“a necessity of self-defence, instant, overwhelming, leaving no choice of means and no moment for deliberation”.

…waarbij er nog op gewezen wordt dat Duitsland, met het oog op de voorwaarde “no moment for deliberation” ten overvloede nog een ultimatum van twaalf uur liet uitgaan die echter door Rusland genegeerd werd. Rusland wees deze laatste mogelijkheid (deliberation) af en liet Duitsland geen enkele keus meer. Het voldeed volledig aan de volkenrechtelijke eisen van anticipatory self-defence, dat onderdeel was van het internationale gewoonterecht.

In 1914 kon Duitsland gezien de heersende situatie, de gevolgen van de militaire conventie tussen Frankrijk en Rusland, de algemene mobilisatie van Rusland (hetgeen de meest definitieve beslissing tot oorlog betekende), de eveneens vijandige houding van Frankrijk en Groot-Brittannië, de verdragsverplichtingen van Frankrijk en Rusland alsmede de consequenties verbonden aan de militaire afspraken tussen Frankrijk en Groot-Brittannië en de te verwachte waarschijnlijkheid dat ook Italië zich zou distantiëren van de driebond, zich nu niet langer veroorloven rustig af te wachten op wat komen ging. Het zou zeer zeker de vernietiging van het Duitse Rijk tot gevolg hebben gehad. Dit feit werd door vriend en vijand destijds algemeen erkend. Zo schreef de Britse ambassadeur in Rusland, op 18 maart 1914 aan zijn staatssecretaris Nicolson:

“Als de Duitsers hun legerbegroting nog verder verhogen, zal Rusland daarbovenuit gaan en deze race kan Duitsland niet winnen. Kan Duitsland zich echter nog wel veroorloven om te wachten tot Rusland de dominante macht in Europa is geworden of zal ze toeslaan zolang er voor haar nog een mogelijkheid tot overwinning is?”. (15)

En de Russische ambassadeur in Berlijn rapporteerde op 12 maart 1914:

“De groeiende militaire kracht van Rusland veroorzaakt een toenemende ongerustheid hier in regeringskringen. Zij zijn van mening dat als onze nieuwe zware artillerie in 1916 gereed zal zijn wij bovenaan de lijst van meest gevaarlijke tegenstanders behoren te staan. Het is dan ook geen wonder dat de Duitsers er alles aan doen om op een eventuele oorlog met ons voorbereid te zijn. Leest men de Duitse dagbladen goed dan ziet men tussen de regels door dat de angst voor Rusland overheersend is. De opwinding en oorlogsgeruchten alhier zijn voornamelijk te wijten aan onze militaire en economische macht.”

Terwijl de Chief Operations van de Britse Generale Staf, sprekende over de groei van de Russische strijdkrachten, opmerkte:

“Het is gemakkelijk te begrijpen waarom Duitsland zo bevreesd is voor de toekomst en waarom ze denkt dat er sprake is van een “ nu of nooit’ situatie”. (16)

De “Caroline doctrine” kwam wederom voor het voetlicht en werd toegepast tijdens de Zesdaagse Oorlog tussen Israël en de Arabische landen, waarbij werd erkend dat Israël haar argument van “noodweer” rechtmatig had gebruikt en weer zo’n dertig jaar later, in 1998 bevestigde de toenmalige bevelhebber van het Nederlandse Eerste Legerkorps. Prof. Lt.Generaal W.Loos, dat de Duitse beslissing tot de aanval in 1914 één op één vergelijkbaar was met de stap die in 1967 door Israël genomen werd.

De generaal schreef:

“Nuancering van de schuldvraag van met name Duitsland is ook vanuit militair oogpunt geboden. Weliswaar verklaarde Duitsland de oorlog aan Rusland en Frankrijk en viel het België binnen, maar Duitsland moest, toen de oorlog om politieke redenen onvermijdelijk leek, militair gezien snel handelend optreden. Het Duitse operatieplan moest namelijk worden gebaseerd op de voor Duitsland ongunstige numerieke krachtsverhouding en de Duitse strategische positie op de “binnenlijnen”, dat wil zeggen gelegen tussen twee sterke tegenstanders. In een dergelijke situatie moet men, hoe dan ook, trachten een twee-fronten oorlog te voorkomen. De tegenstanders moeten partieel verslagen worden. Dat vereist razendsnel handelen. Een land op de “binnenlijnen” kan niet wachten tot zijn tegenstanders gelijk in beweging komen. Vaak is ze zelfs gedwongen een verrassingsaanval op een van de tegenstanders uit te voeren teneinde verplettering door de landen op de “buitenlijnen” te voorkomen.” (17)

De Duitse keizer deed nog een laatste poging om de Tsaar tot andere gedachten te brengen en hem van een algemene mobilisatie te doen afzien. Op 18/31 juli 1914 zond hij een telegram aan de Tsaar luidende:

Berlin, New Palace, 2.15 p.m. (received at Petershof at 5.35 p.m)
Telegram no 8 from Kaiser Wilhelm to the Tzar.

His Majesty the Tzar.
On your appeal to my friendship and your call for assistance I began to mediate between your and the Austro-Hungarian Government. While this action was still proceeding, your troops were mobilized against Austria-Hungary, my Ally, thereby, as I have already pointed out to you, my mediation has been made almost illusory. I nevertheless have continued my action. I now receive authentic news of serious preparations for war on my eastern frontier. Responsibility for the safety of my empire forces preventive measures of defence upon me. In my endeavours to maintain the peace of the world I have gone to the utmost limit possible. The responsibility for the disaster which is now threatening the whole civilized world will not be laid on my door.
In this moment it still ,lies in your power to avert it. Nobody is threatening the honour or power of Russia, who can well afford to await the result of my mediation. My friendship for you and your empire transmitted to me by my grandfather on his dead-bed, has always been sacred to me and I have honestly backed up Russia when she was in serious trouble, especially in the last war. The peace of Europe may still be maintained by you if Russia will agree to stop the military measures’ which threaten Germany and Austria-Hungary”. (18)

De Duitse regering zond daarop, zoals gezegd, nog een ultimatum aan Rusland inhoudende dat Duitsland werd gedwongen door de Russische algemene mobilisatie (gericht tegen Oostenrijk en Duitsland), de toestand van “dreigend oorlogsgevaar” uit te spreken en dat de mobilisatie daarop moest volgen als Rusland niet binnen twaalf uur elke oorlogsmaatregel tegen Duitsland en Oostenrijk zou staken. (19)

Nadat Rusland op dit ultimatum niet reageerde trad de situatie als hierboven omschreven in en was oorlog onvermijdelijk geworden. Voor Duitsland was hiermee de toestand van “Military Necessity” en “anticipatory self-defence” een onvermijdelijk feit geworden.

Tenslotte: het was niet voor niets dat de “Commission on the responsibility of the authors of the War and the enforcement of Penalties” de Britse minister-president Lloyd George in 1919 adviseerde af te zien van de aanklacht Duitsland te veroordelen voor het starten van een agressieve oorlog met als motivatie dat dit volkenrechtelijk gezien een onhaalbare zaak zou zijn, juist ook omdat men vreesde dat de Duitsers zich dan zouden beroepen op onder andere de Russische algemene mobilisatie en de uitbouw van de Russische spoorwegen waarbij automatisch het onweerlegbare feit van “Anticipatory self-defence” naar voren zou komen. De desbetreffende passage uit genoemd rapport luidde:

“The great question which you shall probably ask- and here again- inter-Allied discussion will be necessary- is: for what offences in your view (assuming the adoption of judicial proceedings) should the ex-Kaiser be made justifiable? The first charge which will occur to many persons is one which raises in limine the question of his responsibility for the origin of the war.Well Sir, I can only say, without giving a decision, that the trial of such a charge would involve infinite disputation. We do not wish to become involved in a trial like that of Warren Hastings in its infinite duration. We do not wish to be confronted by a meticulous examination of the history of European politics of the last twenty years. It is very easy to see that no German advocate of the ex-Kaiser would find it difficult to enlarge the area of discussion carrying it to what would be described in Germany as the ‘ringing round’ system and discursively spreading from the question of the origin of the war to a close discussion of the military significance of the Russian strategic railways. The view that I have at present, is that it would not be wise to add so general a charge.”

Het behoeft geen betoog dat ik het met dit advies geheel eens kan zijn.

~ Hans Andriessen

Boek: “De andere Waarheid” – Hans Andriessen

Noten:
1: Key Treaties for the Great Powers 1814-1914, Vol.2, p.668.
2: Doc.Diplomatic Francais, first series 1871-1900, vol,9,nr 447, p.647- 663, suppl.report Boisdeffre to Freycinet Aug.18 1892.
3: DDF, Vol 9, personal letter Ribot to Freycinet, August 12 1892
4: The Fateful Alliance” van Prof. George F.Kennan, (Pulitzer pricewinner en chairman of the American Committee on East-West Accord (1984) isbn 0-394-72231-0, p.250 e.v.)
5: (“The Russian Imperial Conspiracy (1926) door senator Robert Owen, lid van het “Foreign Relations Committee” van de USA.
6: Owen, Rede, p.22.
7: ibid.p.28
8: Snijders.C.J. & Dufour.R., De mobilisatiën van de Grote Mogendheden Leiden (1927) p.24. Hóniger,S., , Allerhoogste bepalingen voor de commandanten der (Russische) troepen. dd. 14-5-1912, p.5-7.
9: Doc.Diplomatique.Francais 1871-1900. Vol.9. no 461
10: Memorandum gen.S.Obruchev en brief P.S.Vannovski aan minister van Buitenlandse Zaken Giers 7/19.05.1892
11: De mobilisatiën der groote Europesche Mogendheden in 1914” (1927, p.48
12: Dobrorolski. Gen. Die Mobilmachung der Russischen Armee 1914, (Berlin 1922) p.21
13: Protocol vergadering 31-8-1911
14: Kennan, The fateful alliance, 1984, p.259-269.
15: Koch.H.W., (ed) The origins of the First World War, 2nd ed, p.194
16: Ibid.
17: Andriessen.J.H.J.,De Andere Waarheid, p.7-8
18: Diary of the Russian Foreign Office published by the Red Archives, dept of the Russian Soviet Government in “Historical Journal, Vol. 4 ,1923
19: Deutsche Dokumente III, No,490, 31 july 1914

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.015 actieve abonnees)


Donateurs ondersteunen ons project en dragen direct bij aan de uitbreiding van ons archief.

Meer informatie

×