Je zou het “bronnenhoppen” kunnen noemen en je zou het kunnen definiëren als de neiging van historici overdreven te vertrouwen op de bronnen. Ik zal een voorbeeld geven uit eigen werk: de Romeinse verovering van Germanië.
Van de eerste fase hebben we informatie uit het geschiedwerk van Cassius Dio, die beschrijft hoe Augustus’ adoptiefzoon Drusus in 12-9 v.Chr. de valleien van de Lippe en de Main verovert en het gebied tussen Weser en Elbe verkent. Hij overlijdt als de oorlog is afgerond. Voor de tweede fase hebben we de beschikking over het geschiedwerk van Velleius Paterculus, die de campagnes van 4 en 5 n.Chr. beschrijft, waarmee Drusus’ broer Tiberius (de latere keizer) de aanspraken verplaatst naar de Elbe. Over de gebeurtenissen van 9, waarin de Romeinen een geduchte nederlaag leden in het Teutoburgerwoud, hebben we vrij veel bronnen, waarna Tacitus de wraakexpedities beschrijft.
Vrijwel elke beschrijving van de Germaanse Oorlogen bevat het bovenstaande, doorgaans met wat meer details, waarbij de archeologische vondsten worden gepresenteerd als bevestiging van het verhaal. Ik heb dit zelf gedaan in De randen van de aarde en weet dat het moeilijk is het anders te doen. De bronnen zijn nu eenmaal alles wat we hebben. We hoppen van de ene bron naar de andere en noemen het geschiedenis.
Er zitten hier twee problemen. Het ononinteressante is de oorzaak van de Romeinse nederlaag in het Teutoburgerwoud. Generaal Varus meende te mogen steunen op de stam der Cherusken, die hem echter verried. Wie de nederlaag wil verklaren, moet weten waarom dit gebeurde. We weten het niet. Er is iets gebeurd tussen 5 en 9, zoveel is duidelijk, maar voor de gebruikelijke en plausibele hypothese dat de Germanen ontdekten wat Romeinse heerschappij precies inhield, is weinig empirisch bewijs. Of beter: je moet de bronnen in een bepaalde, niet onlogische richting interpreteren.
Er is echter een veel interessanter en belangrijker probleem. Een gebronnenhopt geschiedverhaal is dan en slechts dan betrouwbaar – de geschiedtheoretische jargonterm is “objectadequaat” maar u mag “objectief” zeggen – als
- We beschikken over alle bronnen die relevant zijn voor het onderwerp
- De bronnen een volledige weergave geven van de gebeurtenissen of op z’n minst een representatieve selectie
Uiteraard is dat niet het geval. In de eerste plaats zijn niet alle relevante bronnen overgeleverd en in de tweede plaats zijn de bronnen subjectief. Of het grote gat in onze kennis tussen 9 v.Chr. en 4 n.Chr. is ontstaan doordat de bronnen zelf al niet-representatief waren, of door gebrekkige overlevering, dat weten we niet.
We hebben overigens één aanwijzing. Velleius noemt een grote opstand aan het begin van de jaartelling, die werd onderdrukt door een zekere Marcus Vinicius. Velleius’ vader nam deel aan deze oorlog; de historicus zou later zijn boekje opdragen aan Vinicius’ zoon Publius. Het bizarre feit doet zich dus voor dat de historicus beschikte over informatie uit de eerste hand en de gelegenheid had de vader van zijn geadresseerde te prijzen – en dat hij dat naliet. Er viel blijkbaar weinig te prijzen. Tussen 9 v.Chr. en 4 n.Chr. is er een vermoedelijk extreem smerige oorlog geweest, waarvan we weten doordat we er niets van weten.
[Als ik dit morgen vervolg, zal blijken dat dit alles te maken heeft met de Antwerpse burgemeester Bart De Wever – dat had u niet zien aankomen]
Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com