Collaboratie en berechting van Nederlandse architecten 1940-1950

3 minuten leestijd
Bouwkunst en de Nieuwe Orde - David Keuning
Bouwkunst en de Nieuwe Orde - David Keuning

Tijdens de Tweede Wereldoorlog stelde de gelijkschakeling van de Nederlandse maatschappij met nazi-Duitsland talloze Nederlanders voor ethische vraagstukken. Onder hen bevonden zich ook architecten en bouwkundigen. In het boek Bouwkunst en de Nieuwe Orde (Uitgeverij VanTilt, 2017) behandelt journalist en bouwkundige David Keuning een blinde vlek in de Nederlandsche geschiedschrijving. Hoe gingen architecten om met de Duitse bezetter en hoe werden ze daar na de oorlog al dan niet voor gestraft?

Vanaf 1942 bepaalde de Nederlandsche Kultuurkamer wie er voortaan wel en niet als architect mochten werken. De belangrijkste criteria hierbij waren het Ariërschap en de politieke voorkeur van de Nederlandse architecten. Hoe gingen Nederlandse architecten en bouwkundigen met de hen opgelegd beperkingen om? In hoeverre was er sprake van collaboratie met de bezetter en hoe vertaalde het gedrag van de architecten die in Nederland werkzaam waren in de jaren 1940-1945 zich na de oorlog in de Bijzondere Rechtspleging?

Bestaande literatuur is omzichtig over ‘foute architecten’

In de inleiding bakent Keuning de kernbegrippen in zijn boek af – zoals architect en collaboratie -, formuleert hij de hiervoor genoemde kernvragen en behandelt hij de historiografie over de Nederlandse architectuurgeschiedenis in de jaren 1940-1945. Keuning:

“Collaboratie van architecten (die in de terminologie van de nationaalsocialisten vertegenwoordigers van bouwkunst waren) is een tot nu toe onderbelicht onderwerp. In studies over individuele architecten komt het oorlogsverleden van betrokken persoon af en toe ter sprake. Tot nu toe werd daar – zeker in vergelijking met studies binnen andere kunstdisciplines – vaak nogal omzichtig mee omgegaan.” (14)

Genoeg reden dus voor een dieptestudie naar de architectuurgeschiedenis in de jaren 1940-1950. Het boek is opgedeeld in drie hoofddelen. Deel één behandelt de omgang met architectuur binnen de Kultuurkamer. Vervolgens komt de berechting van ‘foute architecten’ aan bod. Het derde deel gaat over de zuivering, waarbij de na de Tweede Wereldoorlog ingestelde Ereraad voor Architectuur een spilfunctie had.

De Nederlandsche Oost Bouw (NOB)

In januari werd in Nederland de Nederlandsche Oost Bouw (NOB) opgericht, een nationaalsocialistische architectenclub die onder meer in Oost-Europa woningen verbouwde of opknapte voor Wehrmacht-soldaten. Een van de twee directeuren was de felle NSB’er B.J. Hoekstra, die na de oorlog een gevangenisstraf van drie jaar aan zijn broek kreeg. Minstens vier andere NOB-medewerkers moesten zich in de jaren 1945-1948 verantwoorden voor hun discutabele gedrag tijdens de oorlogsjaren.

Een andere bij de NOB betrokken architect was A. Soeters. Keuning schrijft over hem:

“Na de Duitse inval van Nederland trad hij in januari 1941 vrijwillig in dienst van het Duitse aannemersbedrijf Philipp Holzmann, die op en rondom het militaire vliegveld Venlo bezig was industriële gebouwen neer te zetten.” (116)

Later werkte hij in de Oekraïne aan civiele bouwprojecten voor de nazi’s. Hij verdiende er ‘geld als water’ mee, en bouwde ook een Duitse worstfabriek en een likeurfabriek. In september 1944 was hij in Nordhausen am Harz, in Duitsland, betrokken bij de bouw van noodwoningen in opdracht van de Duitse regering. Keuning vervolgt:

“Na de geallieerde overwinning ging hij terug naar Nederland, waar hij in juni 1945 werd gearresteerd in in maart 1948 werd veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf (…), ontzetting uit het kiesrecht en het bekleden van ambten. Bovendien mocht hij geen enkele functie meer bekleden in het bouwbedrijf, de bouwmaterialenhandel of de wederopbouw van Nederland.” (118)

Enkele conclusies

Keunings grondige, strak aangepakte onderzoek levert een aantal aardige conclusies op, waarvan ik er twee wil noemen. Ten eerste werd een aantal veroordeelde architecten vervroegd vrijgelaten. Ondanks vervroegde vrijlating had een deel van hen de rest van zijn leven te kampen met de last van de veroordeling. Weer anderen verdwenen uit het circuit of konden een herstart maken:

“Sommigen verdwenen, bijvoorbeeld door hun inmiddels vergevorderde leeftijd, geheel van het toneel, terwijl anderen schijnbaar zonder problemen aan een tweede carrière begonnen.” (355)

Bouwkunst en de Nieuwe Orde
Bouwkunst en de Nieuwe Orde
Zo bouwde de veroordeelde architect H. van Vreeswijk (overleden in 1974) een succesvolle carrière op in de wederopbouwtijd. Ook was hij betrokken bij grootschalige woningbouwprojecten in de jaren 1960. In 1962 ontving hij voor een architectonisch ontwerp een prijs van de Bond van Nederlandse Architecten (BNA, opgericht in 1908), met 1000 gulden prijzengeld.

De berechtingen door de Ereraad voor Architectuur, dat is een tweede conclusie, waren geregeld willekeurig, zo betoogt de auteur. Sommige architecten ontsprongen namelijk de dans omdat er niet goed naar alle nationaalsocialistische organisaties was gekeken:

“Een groep (…) die in veel gevallen aan berechting en zuivering ontkwam, waren de voormalige leden van het Zwart Front, onder wie B.J. Koldeweij en C.M. van Moorsel. Dit feit was voor sommigen moeilijk te rijmen.” (363)

Boek: Bouwkunst en de Nieuwe Orde – David Keuning

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×