Dantes geboortedag en naam
‘Deze bijzondere Italiaan werd in onze stad geboren, […] 1265 jaar na de heilzame menswording van de Koning van het heelal,’ schreef Boccaccio in zijn Trattatello in laude di Dante, in het Nederlands vertaald als Het leven van Dante. Hoe wist Boccaccio dat?
Eerlijk gezegd wist hij het helemaal niet, maar hij leidde het af uit wat hem was verteld door ‘een bekwaam man, genaamd ser Piero di messer Giardino da Ravenna, die een van de intiemste vrienden en dienaren was die Dante in Ravenna had’. Deze ser Piero had Boccaccio verteld dat Dante, aan bed gekluisterd door de ziekte waaraan hij zou overlijden, hem had gezegd dat hij in mei van dat jaar zesenvijftig was geworden; aangezien hij stierf op 14 september 1321 moet hij dus zijn geboren in mei 1265. Zijn fictieve reis naar de andere wereld wordt algemeen gedateerd in het jaar 1300, en Dante zegt in de allereerste regel van de Komedie dat hij ‘Op ’t midden van ons levenspad gekomen’ is. Volgens Psalm 90 (vers 10) is de duur van ‘onze dagen’ zeventig jaar: de rekensom klopt. Wat de exacte datum betreft informeert Dante ons in het Paradijs dat de zon bij zijn geboorte (‘toen ik indertijd voor ’t eerst in mijn Toscane ademhaalde’, Paradijs 22 v. 117) in het teken Tweelingen stond. Dus is hij geboren in de tweede helft van mei. Meer valt er onmogelijk over te zeggen.
In dat jaar 1265 waren de Ghibellijnen, zoals eerder vermeld, nog steeds aan de macht in Florence. Veel Welfen, onder wie ook Dantes neef Geri del Bello, waren verbannen. Maar kennelijk waren Bellincione en zijn kinderen, dus ook Dante, niet zo belangrijk of niet zo nauw bij het conflict betrokken dat ze de stad moesten verlaten. Dat Dante inderdaad in Florence is geboren, bevestigt hij zelf in canto 23 (v. 94-95) van de Hel (‘De grote stad / aan Arno’s boorden: daar ben ik geboren’) en in Het Gastmaal (I 3, p. 23), waar hij zegt te zijn geboren in ‘Florence […] haar allerzoetste schoot’. In Pleidooi voor de eigen taal (I 6, p. 47-48) heeft hij het over ‘Florence waarin ik geboren ben en waarvan ik een burger ben’ en dat hij zich ‘laafde aan de Arno voor ik tanden kreeg’.
In canto 25 (v. 5) van het Paradijs noemt hij Florence ‘de schaapskooi die mijn thuis was’ en spreekt hij van ‘daar waar door de doop mij toegang werd beschoren’ (v. 8), waarmee hij bedoelde dat hij, net als alle Florentijnen, was gedoopt in de doopkapel van San Giovanni, die hij elders (Hel 19 v. 17) ‘de Sint-Jan, mijn mooie doopkerk’ noemt. Hij was niet de enige die ontroerd raakte bij de gedachte aan die plek: in een wanhopige poging om te voorkomen dat de stad in een burgeroorlog ten onder zou gaan riep Dino Compagni, prior in het najaar van 1301, ‘vele goede burgers’ bijeen in de San Giovanni om hen eraan te herinneren dat zij ‘allen gezamenlijk de heilige doop van deze doopvont’ ontvingen en om hun vrede en eendracht te laten zweren op de evangeliën ‘boven de gezegende doopvont waar jullie de heilige doop hebben ontvangen’. (Ze zwoeren allemaal huilend, hoewel degenen die het hardst huilden ‘de eersten waren om de stad te verwoesten’. Daarna kende Dino rust noch duur; want hij dacht dat hij ze door ze te laten zweren allemaal verdoemd had.)
Waar kwam de naam Dante vandaan?
Het was geen ongebruikelijke naam, althans niet in Florence. Onze Dante wisselde in zijn jeugd diverse sonnetten in de vorm van tenzone uit met een naamgenoot, Dante da Maiano. Dante-kenners die bewijzen hebben gezocht voor een verblijf in Bologna, vonden in de protocollen van de Bolognese notarissen uit die tijd een stuk of zes andere personen die Dante werden genoemd: allen Florentijnen. De geschiedschrijver Filippo Villani (gestorven in 1405) schrijft in zijn boek over beroemde Florentijnen dat Dantes doopnaam Durante luidde, maar dat hij Dante werd genoemd omdat verkortingen in Florence gebruikelijk waren. Dat klopt, want het wemelde in de stad van Ulivieri die allemaal Vieri heetten, Raneri die Neri werden, Bonaccorso die Corso werden genoemd, en het kwam ook voor dat dezelfde persoon nu eens Durante, dan weer Dante wordt genoemd; dat zagen we ook al in de familie waaruit Dantes moeder vermoedelijk stamde, de Abati’s.
De dichter ondertekent zijn werken altijd met ‘Dante’ en zo wordt hij ook door zijn poëtische penvrienden genoemd. De anonieme dichter die hem het sonnet Dante Alleghier, d’ogni senno pregiato (‘Dante Alighieri, geëerd om al zijn wijsheid’) stuurt, antwoordt hij met het sonnet Io Dante a te, che m’hai così chiamato (‘Ik ben die Dante die jij zo hebt genoemd’). In canto 30 (v. 55) van de Louteringsberg ziet Beatrice dat Dante huilt om het vertrek van Vergilius, waarop ze hem waarschuwt: ‘Dante, ween niet omdat je leidsman gaat / ween niet reeds nu.’ De enige uitzondering hierop is te vinden in Fiore, een vrije vertaling in het Toscaans van de beroemde Roman de la Rose, waar Amor op een gegeven moment zegt ‘ik moet Durante bijstaan’ en waar verderop een ‘ser Durante’ wordt genoemd. Zou dat de auteur zijn? En was die auteur onze Dante? Tegenwoordig denken velen dat dat zo is, maar we moeten hierbij opmerken dat ser niet een algemene aanspreekvorm was die je zomaar voor iedereen kon gebruiken. In Florence was deze aanspreekvorm strikt voorbehouden aan priesters, notarissen en onderwijzers en het zou vreemd zijn als Dante zichzelf zo noemde. Ook in de notariële stukken die tijdens zijn leven zijn opgemaakt komt de vorm ‘Durante’ niet één keer voor. Maar Villani had wel gelijk: op 9 januari 1343 kocht Iacopo, zoon van Dante, van de comune Florence een boerderij van zijn vader terug die jaren eerder in beslag was genomen. Het is de enige akte waarin de dichter om voor ons onbekende redenen regelmatig en zelfs aanhoudend wordt aangeduid als ‘Durante, voorheen Dante genoemd’. Het is goed mogelijk dat de notaris, een vreemdeling uit Assisi, heeft aangedrongen op deze precisering.
In de familie van vaderszijde kwam de naam Dante niet voor, en dus is het logisch om aan te nemen dat deze naam afkomstig was uit zijn moeders familie. Dat gebeurde vaak: in Het leven van Dante veronderstelt Boccaccio dat de nieuwe naam in de familie Alighiero is gebracht door de echtgenote van Cacciaguida, want zij had veel zoons en ‘aan een van hen wilde ze de naam van haar geslacht meegeven, iets wat vrouwen belangrijk vinden’. Dat heeft geleid tot de al eerder genoemde hypothese dat monna Bella behoorde tot de familie Abati, waar de naam in de dubbele vorm Dante/Durante veel voorkwam. In dat geval is het waarschijnlijk dat Dante niet de oudste zoon van Alighiero en Bella is geweest, maar wel de eerste die niet al als kind overleed maar de volwassen leeftijd bereikte. Dat zou niet uitzonderlijk zijn, sterker nog, het is goed om hier nog eens te benadrukken dat we in deze familiebeschrijvingen geen rekening houden met al die jonggestorven kinderen die deze echtelieden statistisch gezien ongetwijfeld moeten hebben gehad (wat zeker ook zal gelden voor de kinderen van Dante). Dante, die geboren werd toen zijn vader al over de veertig was, overleefde waarschijnlijk meerdere oudere broers en zussen die niet waren gestorven als pasgeboren baby’s – want in dat geval was het gebruikelijk dat het eerstvolgende kind dezelfde naam kreeg – maar in de kindertijd of adolescentie.
Boek: Dante – Alessandro Barbero
Ook interessant: Dante Alighieri (1265-1321) – Schrijver, dichter en moraalfilosoof