Dark
Light

Toeristen, dat zijn de anderen

9 minuten leestijd
Toeristen - Foto: stock.xchng
Toeristen - Foto: stock.xchng

Om iets van de wereld te zien hoeven we de deur niet meer uit. Google Earth maakt in één oogopslag duidelijk hoe een plaats van bestemming erbij ligt, Google liet ter plekke opmerkelijke auto’s rondrijden, zodat we thuis dankzij Streetview al weten hoe de omgeving er uit ziet, Ervaringsdeskundigen laten een stroom van beoordelingen achter op internet, zodat een krakend bed geen verrassing kan zijn. En wie het adres goed intikt op de TomTom bereikt het doel zonder problemen, en wellicht zonder tijd te verliezen bij de onvergetelijke bezienswaardigheden onderweg van A. naar B.

Borstbeeld van Seneca – Foto: CC
De Romeinse stoïcijn Seneca (4 v.Chr. – 65 n. Chr.) had deze verworvenheden van de eenentwintigste eeuw niet nodig. Hij vond reizen een volstrekt zinloze bezigheid. Volgens hem levert reizen ‘overbodige eruditie’ op, die ons eerder doet dwalen dan dat het ons verrijkt.

“Reizen kan je enige kennis bijbrengen van allerlei volkeren, kan je een soort bergen laten zien dat je nog niet kent, uitgestrekte vlakten waar niemand komt, dalen die besproeid worden door eeuwig stromende bronnen, de aard van een rivier die de moeite van het bestuderen waard is, zoals de Nijl die in de zomer wast en buiten haar oevers treedt, of de Tiger die voor je ogen in de aarde verdwijnt, daar haar loop voortzet en dan weer in volle breedte te voorschijn komt. (…) Het reizen zal je niet beter en evenmin gezonder maken.”

Maar Seneca was ongevoelig voor aardse indrukken. De hedendaagse toerist wil echter wel weg, maar liever niet verrast worden. Hij maakt daarom werk van een gedegen voorbereiding.

Reden voor filosoof Ruud Welten om te filosoferen over de vraag wat het moderne toerisme zegt over de manier waarop we in het leven staan. In zijn boek Het ware leven is elders – Filosofie van het toerisme probeert hij duidelijk te maken dat we eerder op de vlucht zijn voor ons dagelijks bestaan dan op zoek naar antwoord op de vraag hoe de wereld in elkaar zit; meestal willen we dat zelfs helemaal niet weten.

Geschiedenis van het toerisme

Reizigers zijn er altijd geweest. In het verleden waren pelgrims, koopvaarders, soldaten, ontdekkingsreizigers en zeelui onderweg. Maar hun reis was een missie; de bezienswaardigheden onderweg bijzaak. Er op uittrekken om iets te zien werd pas ‘uitgevonden’ in de zestiende eeuw.

Welten maakt zijn filosofische reis aan de hand van een aantal filosofen. Naast anti-toerist Seneca, die er van uitging dat elke plaats geschikt is om er te blijven, wat reizen overbodig maakt, zijn Michel de Montaigne, Johann Wolfgang von Goethe en Stendahl zijn hoofdpersonen.

Het onderwerp is te omvangrijk om er een ‘geschiedenis van het toerisme’ van te kunnen maken. Feit is dat de Grand Tour naar Italië aan de basis ligt van het ‘wat van de wereld zien’. Die reis was onder intellectuelen een onderdeel van de algemene ontwikkeling; een traditie die trouwens nog altijd doorgaat. Het boek noemt een hele reeks ‘beroemde Italië-gangers’: Erasmus, Rabelais, Calvijn, Montaigne, Montesquieu, Roussau, markies De Sade, Mozart, Goethe, Chateaubriand, Gautier, Zola, Stendahl, Nietsche, Dickens, Berlioz, Henri James, André Gide, Proust, Sartre, Jean Giono en Woody Allen.

‘Eerste toerist’ zocht contacten

Montaigne op de titelpagina van zijn ‘Essais’
Michel Eyquem de Montaigne (1533-1592) was volgens Welten ‘de eerste toerist’. In zijn tijd was Montaigne beroemd door zijn Essays. Hij was de eerste die verslag deed van zijn reizen – al werd zijn verslag Journal de vouyage en Italie, par la Suisse & l’Allemagne in 1580 en 1581 eerst tweehonderd jaar na zijn reis gevonden en pas in 1774 gepubliceerd. Welten:

“De lezer van het reisverslag leert al snel een van de belangrijkste redenen voor Montaignes reis: de aan nierstenen lijdende kasteelheer gelooft in de geneeskracht van water, wantrouwt de geneesheren met hun aderlatingen en bloedzuigers en bezoekt in plaats daarvan kuuroorden in Duitsland, Zwitserland en Italië. Nauwgezet volgen we hoe veel water hij drinkt (veel), wanneer hij moet plassen, kolieken krijgt en stenen uitdrijft.”

Maar ook bezoekt hij steden en dorpjes in zijn reisverslag, gaat hij in gesprek met plaatselijke bewoners, en zodra hij verneemt dat ergens iets te zien is gaat hij er op af, ’terwijl zijn negen reisgenoten hem zuchtend en steunend volgen’. Montaigne blijkt een onvermoeibaar toerist, nieuwsgierig naar alles wat hij niet kent.

Montaigne dankt zijn uitverkiezing tot ‘eerste toerist’ aan zijn standpunt (in de Essays) dat je van reizen kunt leren.

“Ook is de omgang met mensen bijzonder nuttig, evenals het bezoeken van andere landen; niet zozeer om daar alleen maar over te melden, zoals de Franse adel doet, hoeveel schreden het Patheon meet, of wat voor prachtige broeken signora Livia draagt (…), maar vooral om de aard en gewoonte van die volken te laten ervaren om ons denken te toetsen en te scherpen aan het hunne.”

Aan de hand van het essay ‘Over de ijdelheid’ vond Welten dat Montaigne ook een andere drijfveer had:

“Montaigne wil vooral weg van huis, en waarheen precies, dat is minder belangrijk.”

De reisgids van Goethe

Goethe kijkt uit het venster van een Romeinse woning in Corso – Werk van Wilhelm Tischbein

Twee eeuwen later, 1786-1788, maakte de Duitse dichter, onderzoeker, wetenschapper en schrijver Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832) zijn Italienische Reise (Google Books, uitgave van 1870).

Welten maakt duidelijk dat Goethe daar erg tegenop zag. In 1770 liet hij een jeugdvriend weten dat hij zich ’te onrijp’ acht voor het avontuur.

“Ik bezit nog niet de kennis die ik nodig heb, ik mis nog te veel. Parijs moet mijn school zijn, Rome mijn universiteit; en als men dat gezien heeft, heeft men alles gezien.”

In de ruim vijftien jaren die volgden werd het verlangen naar de reis ‘onweerstaanbaar’ en nam die ‘bijna ziekelijke vormen aan’. De begeerte om het land te zien werd ‘overrijp’ en hij kwam terug met een ervaring die ‘mij en anderen gedurende het hele leven als richtsnoer en stimulans zullen dienen’. Dat is wel even wat anders dan een ‘last minute’ boeken.

Wat Goethe leerde, zegt Welten, was waarnemen.

“Wanneer men op reis is pikt men onderweg zo veel mogelijk op, elke dag brengt iets nieuws, en men haast zich ook daarover na te denken en te oordelen. Maar hier komt men in een enorme leerschool, waar een dag zo veel zegt dat men over de dag niets durft te zeggen. Ja, men zou er goed aan doen als men, hier jaren achtereen verblijvende, en pythagorisch zwijgen betrachtte.”

Goethe probeerde ook zijn indrukken vast te leggen. Regelmatig beschrijft hij hoe hij zich ergens installeert om te tekenen. Hij moet onthouden, tekenen of boetseren of zijn reisgenoten vragen dat voor hem te doen. Soms waren de indrukken te overweldigend.

“Ik ben op het ogenblik zo vol van Michelangelo dat ik na hem niet eens meer genoegen aan de natuur beleef. Bestond er maar een middel om zich zulke taferelen goed in te prenten.”

De moderne toerist komt thuis met een paar honderd foto’s.

De reis van Goethe, en vooral het verslag dat hij er over schreef, hebben eeuwigheidswaarde gekregen: het boek wordt nog steeds gebruikt als reisgids.

Stendahl benoemt ’toerist’

Schilderij van Stendahl in het paleis va Versatilles
Waar Goethe probeerde alle afzonderlijke fenomenen begrijpelijk te maken vanuit een allesomvattend perspectief, deed de Franse schrijver Stendahl (1783-1842; pseudoniem vooor Marie-Henri Beyle) ‘precies het tegenovergestelde’. Hij was de eerste die het woord ’toerist’ gebruikte (in Mémoires d’un touriste‘ (1838). De toerist in dat boek is een ijzerhandelaar die op zijn reizen af en toe een dag moet wachten en dan op zoek gaat naar bezienswaardigheden in de buurt.

“De ijzerhandelaar is nergens naar op zoek. (…) Hij is een toerist zonder enige agenda en treedt alles wat op zijn weg komt met open vizier tegemoet.”

Stendahl is vanwege zijn stijl – het veelvuldig gebruik van ‘ik’ en ‘mij’ – beschuldigd van egotisme, maar hij zoekt juist de subjectiviteit. ‘Ik heb niet de pretentie te zeggen wat de dingen zijn; ik vertel over de gevoelens die ze bij mij teweegbrengen’. Sommige reizen in zijn boeken zijn overigens aan zijn fantasie ontsproten, terwijl andere tochten die hij maakte nooit werden besproken.

Maar vooral is Stendahl bekend geworden door zijn erkenning dat de indrukken die hij opdeed hem soms overweldigden. Zoals tijdens een bezoek aan de Kerk van het Heilig Kruis (Santa Croce) in Florence:

“De herinneringen duwen op mijn hart, ik voel me niet in staat te redeneren en lever me uit aan mijn waanzin zoals men doet bij een vrouw die men liefheeft. (…) En ik was al in een soort van extase bij het idee in Florence te zijn; in de nabijheid van grote mannen wier graven ik had bezocht. (…) Toen ik uit de Santa Croce kwam, had ik hartkloppingen. Het leven was bij mij uitgeput, ik liep, bang om te vallen.”

Het verschijnsel leeft voort als het Stendahl-syndroom.

Sartre en de laatste toerist

Sartre in 1950

‘Toerisme is een manier van de wereld waarnemen’, stelt Welten, maar het ligt er maar aan wat je dan wilt zien. Hij noemt de Franse schrijver en filosoof Jean-Paul Sartre (1905-1980), die in 1954 met oogkleppen op een reis maakte door de Sovjet-Unie waar hij, mede als gevolg van de Tweede Wereldoorlog, grote bewondering voor had gekregen. Bij zijn terugkeer verklaarde Sartre in de krant Libération, dat de ‘vrijheid van kritiek in de Sovjet-Unie totaal’ was: hij had dat met eigen ogen waargenomen. Hij had niet beseft dat zijn reis, met reisleider Ilja Ehrenburg, strak geregisseerd was en dat maakte hem een fellow-traveller, al manifesteerde hij zich al twee jaar later als fervent tegenstander van het Sovjet-communisme.

Elf jaar na zijn dood werd een autobiografische tekst van Sartre gepubliceerd, ‘Koningin Albemarle of de laatste toerist’ over zijn reis, in 1951, naar Venetië. Het is een directe blik op de wereld van een toerist die andere toeristen mijdt, om de rust te hebben werkelijk te kunnen genieten van het mooie Italië.

Sartre ergert zich groen en geel aan de opkomende toeristenindustrie, die zich voordoet als behoeder van de cultuur. Maar ‘de toerist is zo ongeveer koning. Alles moet zich omvormen naar zijn wens’. In een bitter betoog pleit hij ervoor die toeristen dan maar hun zin te geven:

“De zeven heuvelen [van Rome] afbreken en ze markeren met een nummertje. Ik heb Australiërs gezien die hun geld terug wilden vorderen omdat ze er maar zes hadden gezien. De preek van de paus opnemen en laten weerklinken als men de poort van de Sint Pieter opent. (…) In het Colosseum konden Europeanen van eertijds stilstaan bij hun dood. Maar de Europeanen van nu hebben geen cent te besteden en de toeristen hebben geen gevoel voor de dood.”

Imperialistisch toerisme

De moderne toerist zoekt naar ‘authentieke’ beelden. Die obsessie verdeelt de wereld in een ‘wij’ en een ‘zij’ en staat een wederzijds begrip eerder in de weg dan dat het ermee bevorderd wordt. Volgens Welten is het een ‘onvermijdelijke vraag’ of het moderne toerisme een vorm van imperialisme is. Hij wijst op ‘Framing the other’, een 25 minuten durende documentaire waarin Nel, een vrouw uit Breda, met een georganiseerde reis de Mursi in Ethiopië bezoekt.

“De Mursi is een volk dat nog volgens oude tradities leeft en de ronde schijven die zij in hun opgerekte lippen plaatsen zijn wereldberoemd. De oude tradities zijn dankzij de toeristenindustrie recentelijk verworden tot een staged authenticity [nagespeelde werkelijkheid]. Elke ochtend ontvangt het Mursidorp toeristen, die tegen betaling foto’s mogen maken van de mensen met hun lipplaten. Nel, die we in de documentaire volgen, zien we het ene moment vol trots de Mursi fotograferen, om haar het volgende moment huilend van schaamte te zien voor deze vernederende praktijk waar ze zelf deel van uitmaakt.”

Op de website maakt een trailer van 1.18 minuten exact duidelijk wat met dit ’toeristisch imperialisme’ wordt bedoeld:

Elders ergert hij zich aan Floortje Dessing die Noord-Korea bezoekt; een land dat zijn grenzen angstvallig gesloten houdt voor het toerisme. ‘Centraal staat de ervaring en opwinding om een voor westerse toeristen nog nauwelijks ontgonnen terrein te betreden. Floortje is daarmee niet zozeer degene die het onbekende onthult, maar degene die aanwijst hoe zo’n unieke ervaring van ‘het onbekende onthullen’ is.

Gevaarlijke beeldvorming

De beelden in boeken en brochures zijn eenvoudiger dan de complexe werkelijkheid, constateert Welten. Een politieke beschrijving van Egypte vertoont nauwelijks overeenkomsten met het Egypte dat in de vakantiebrochure verschijnt. De vraag is overigens of dat de meeste toeristen echt iets kan schelen: die willen duiken of de pyramides zien; aan de Rode Zee was in de afgelopen weken nauwelijks iets te merken van de bloedige machtswisseling die zich in Cairo voltrok.

Het ware leven is elders. Filosofie van het toerisme

Hij haalt Edward W. Saïd aan, die het ‘Orientalisme’ in een boek beschreef. ‘De zogenaamde ‘authenticiteit’ van de Oriënt en de Levant is niet meer dan een westerse wensvervulling. (…) Deze westerse beeldvorming over de Ottomaanse en Arabische wereld gaf het kolonialisme zijn intellectuele steun in de rug en ontwikkelde zich aan het eind van de twintigste eeuw tot een vertoog waarmee de westerse mogendheden de oliestaten konden binnenvallen’. Volgens Welten is het werk van Saïd de politieke consequentie van de westerse beeldvorming (die fataal onjuist is gebleken).

Intussen is elke bezienswaardigheid die de moeite van het bezoeken waard is wel ergens beschreven. Vorige week bleek zelfs dat Lonely Planet, de uitgever van 500 reisgidsen waarin 195 landen worden besproken, en die al decennia lang tot de standaarduitrusting van miljoenen toeristen behoort, voor het eerst sinds zijn oprichting in 1996 personeel moet ontslaan. ‘Papieren reisgidsen raken uit, ook als ze gezaghebbend zijn’, constateerde NRC Handelsblad (25 juli 2013). Niet alleen de opmars van digitale media blijkt een bedreiging. ‘De belofte om reizigers “van de gebaande paden” te leiden is steeds moeilijker waar te maken. Naar veel idyllische en op papier verlaten plekjes staat intussen een file’.

Boek: Het ware leven is elders

André Horlings (1945-2023) was journalist en van 'vlak na de oorlog', wat mogelijk zijn interesse voor onder meer de Tweede Wereldoorlog verklaarde. Schreef het boek Arnhem Spookstad en verzorgde de (eind)redactie voor een publicatie over het Duitse dwangarbeiderskamp Rees (1944-1945). Verzorgde in 2011 twee uitvoerig gedocumenteerde verhalen: Bruidegom achter prikkeldraad en Het drama van de SS Pavon. Bladerde graag in Google Books. Zie ook archief sinds 1995.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 50.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.015 actieve abonnees)


Donateurs ondersteunen ons project en dragen direct bij aan de uitbreiding van ons archief.

Meer informatie

×