De vroege ShÅwa-periode en de Tweede Wereldoorlog
Na de ineenstorting van de New Yorkse effectenbeurs in 1929 breidde de economische crisis zich uit over de hele wereld. Japan liet in 1931 de gouden standaard los, waarna de yen ten opzichte van de dollar de helft minder waard werd. Binnen korte tijd steeg de werkloosheid tot 20 procent. In de Japanse steden, waar zich het opwindende moderne leven van de TaishÅ-periode afspeelde, maakte men nu ook kennis met de minder zonnige kanten van de moderniteit. Intellectuelen schreven over de crisis van het kapitalisme en de onzekerheden van het moderne leven. De communistische beweging, die in 1925 krachtens de Wet ter bescherming van de vrede was verboden, kreeg op de universiteiten meer en meer aanhang. Steeds vaker werden de symbolen van het moderne, mondaine leven ā de moga-serveersters en de moga-winkelmeisjes ā beschouwd als weinig anders dan ordinaire prostituees. Veel mensen die voorheen de moderniteit nog een zegen hadden gevonden, begonnen er een soort infectie in te zien die de ziel en de gezondheid van Japan aantastte. De Japanse bevolking, die in de late jaren twintig in toenemende mate moeite had het hoofd boven water te houden, reageerde haar frustraties af op de politieke partij en die zij ervan beschuldigde ālakeien van het kapitalismeā te zijn. Een stijgend aantal illegale politieke bewegingen roerde zich, en het bleef niet bij verbale kritiek alleen.
In de vroege jaren dertig nam het politieke geweld ongekende proporties aan. Het eerste slachtoffer was premier Hamaguchi Osachi, die in 1930 in het treinstation van Tokio werd doodgeschoten door een lid van een ultranationalistische groepering. De moordenaar had het niet kunnen verkroppen dat de Japanse premier eerder dat jaar tijdens de Vlootconferentie in Londen geen gelijkwaardiger vlootverdrag met de Britten en Amerikanen had kunnen afsluiten. Een jaar later wisten de Japanse autoriteiten twee verschillende pogingen tot een staatsgreep te verijdelen. In 1932 werd ook de nieuwe premier, Inukai Tsuyoshi, om het leven gebracht. De daders van de aanslag behoorden tot een clandestiene groep marineofficieren, die wraak hadden genomen omdat de minister-president zijn steun had onthouden aan het optreden van het Japanse Kwantung-leger in Mantsjoerije. Door deze reeks gebeurtenissen aan het begin van de jaren dertig kwam er feitelijk een einde aan de democratie in Japan, en kregen de militairen het steeds meer voor het zeggen. Hoewel grote delen van de bevolking met afschuw op deze gewelddadige ontwikkelingen reageerden, kon het leger rekenen op vrij brede steun onder de bevolking en vooral onder de boeren. De belofte van een machtig rijk, van de terugkeer naar de roem van de Meiji-periode, bleek voor velen een aanlokkelijk perspectief en een welkome afleiding van de vele binnenlandse problemen.
Ook binnen het leger was het onrustig. Vooral het Kwantung-leger, opgericht in 1906 om de Japanse belangen in Mantsjoerije te verdedigen, roerde zich. De commandant te velde, kolonel Ishiwara Kanji, was ervan overtuigd dat er een ālaatste oorlogā aanstaande was waarin alle landen op de aardbol werden gestraft voor de verdorvenheden van de moderne tijd. Voordat het eindspel zou worden gespeeld, moest Japan in zijn visie eerst Mantsjoerije overnemen en inrichten als een soort sociaal laboratorium, waarin nieuwe en betere vormen van sociale organisatie werden getest. Kanji, die meer door boeddhistische ideeĆ«n dan door het communisme was geĆÆnspireerd, streefde naar een nieuwe, postkapitalistische samenleving die was gebaseerd op altruĆÆstische beginselen. Om zijn droom te verwezenlijken, zocht hij in 1931 naar een voorwendsel om Mantsjoerije binnen te kunnen vallen. In de nacht van 18 september brachten eenheden van het Kwantung-leger, zonder dat zij hiervoor opdracht van Tokio hadden gekregen, in de buurt van Mukden naast de Zuid-Mantsjoerijse spoorweg een bom tot ontploffing. De āaanslagā, die in de schoenen werd geschoven van Chinese troepen die bij Mukden in garnizoen lagen, werd gebruikt als rechtvaardiging om Mantsjoerije binnen te trekken en binnen zes maanden was een groot deel ervan in Japanse handen. In Tokio had premier Inukai geschokt gereageerd op de activiteiten van het Kwantung-leger, en hij weigerde zijn goedkeuring te hechten aan de annexatie van Mantsjoerije. Nadat de premier uit de weg was geruimd, stichtte Japan hier in maart 1932 de marionettenstaat Mantsjoekwo. Het āMantsjoerije-incidentā staat aan het begin van wat sommige historici de Vijftienjarige Oorlog tussen China en Japan noemen. In het ontredderde en onzekere Japan van die tijd werd door de meerderheid van de bevolking met grote vreugde kennisgenomen van de overwinningen van het Kwantung-leger en de uitbreiding van het rijk.
De internationale gemeenschap was aanzienlijk minder verheugd over het Japanse optreden, en de Volkenbond ā waarin Japan een vooraanstaande rol had gespeeld ā veroordeelde de inname van Mantsjoerije. De supranationale organisatie weigerde Mantsjoekwo te erkennen als onafhankelijke staat en de door haar ingestelde commissie-Lytton riep Japan op zijn troepen voor februari 1933 terug te trekken. Maar het was al te laat. Voor Japan was de veroordeling door de Volkenbond slechts de zoveelste bevestiging van de hypocrisie van de westerse landen, vooral van Groot-BrittanniĆ« dat een overheersende positie binnen de organisatie innam. Japan stapte uit de Volkenbond en kondigde aan voortaan zijn āeigen pad te trekken in AziĆ«ā, waarmee het de organisatie er (niet geheel zonder reden) impliciet van beschuldigde vooral een regionale en geen mondiale organisatie te zijn. In Japan voelde men zich gesterkt in de overtuiging dat de westerse landen er racistische vooroordelen jegens Japan en de Aziaten in het algemeen op nahielden. Japan nam steeds meer afstand van de internationale gemeenschap en steunde in toenemende mate op zijn eigen militaire macht.
Japans āeigen pad in AziĆ«ā werd grondig voorbereid. Binnen vijf jaar werd bijna driekwart van de begroting gereserveerd voor militaire uitgaven. De besluitvorming op het gebied van de binnenlandse en buitenlandse politiek kwam voor een belangrijk deel tot stand in discussies tussen verschillende facties binnen het leger, waarvan de hoogste vertegenwoordigers direct toegang hadden tot het keizerlijk hof op grond van het grondwettelijk verankerde principe van de politieke onafhankelijkheid van het militaire oppercommando. Elementen binnen het leger vonden hun macht nog niet groot genoeg. GeĆÆnspireerd door de rechts-radicale denkbeelden van Kita Ikki, ontevreden over zelfs het kleine beetje dat er nog restte van de burgerlijke partijpolitiek, en ervan overtuigd dat Japan het authentieke keizerlijke karakter van de Meiji constitutie was kwijtgeraakt, pleegde een groep officieren van de Keizerlijke Weg-factie (kÅdo-hÄ) een militaire staatsgreep. Op 26 februari 1936 werd het centrum van Tokio ingenomen en werd minister van FinanciĆ«n en voormalig premier SaitÅ om het leven gebracht. Ook premier Okada stond op de dodenlijst van de coupplegers, die echter per ongeluk diens zwager vermoordden. Vervolgens riepen zij keizer ShÅwa (in het westen beter bekend als Hirohito red.) op om een ShÅwa-restauratie af te kondigen, die hem aan het hoofd zou stellen van het keizerlijk leger, waarna volgens de coupplegers voor Japan een nieuwe tijd van imperiale triomfen zou aanbreken.
Naar verluidt moest de keizer niets hebben van deze flagrante schending van de staatsrechtelijke orde en de coup werd binnen de kortste keren neergeslagen door de rivaliserende Controle-Factie (tosei-ha), met onder meer generaal TÅjÅ Hideki binnen de gelederen. In plaats van een einde te maken aan de dominante positie van het leger binnen de staat, leidde de staatsgreep echter tot consolidering van de macht van de Controle-Factie.
In een poging het leger in te tomen, stelde de laatste genrÅ, Saionji Kinmochi, prins Konoe Fumimaro aan als de nieuwe premier van Japan. Zelfs de eminente Konoe wist het leger niet in het gareel te houden. Een paar weken na zijn ambtsaanvaarding kwam het op 7 juli 1937 tot een schotenwisseling tussen het Japanse leger en Chinese soldaten bij de Marco Polo-brug, ten zuiden van Beijing (Peking). Het is niet duidelijk wie met de schietpartij begonnen was, maar volgens veel historici had het Japanse leger dit incident uitgelokt als een excuus om de zaak te laten escaleren. Vast staat in elk geval wel dat het keizerlijk leger grote ambities had in China.
Ook premier Konoe bleek uiteindelijk een voorstander van verdergaande Japanse expansie. In plaats van het Japanse leger in China beperkingen op te leggen, gaf hij zijn toestemming om het conflict bij Beijing uit de hand te laten lopen. Het keizerlijk leger zette onmiddellijk een massaal offensief in en in december 1937 waren de Japanners al opgetrokken tot Shanghai en Nanking (Nanjing). Het optreden van het Japanse leger in Nanking was ongekend wreed. Japanse troepen dreven tienduizenden Chinese burgers en soldaten die zich hadden overgegeven bijeen en vermoordden hen in koelen bloede. Bovendien verkrachtten zij vermoedelijk zoān 20.000 vrouwen, van jong tot oud. Het totaal aantal slachtoffers wordt tot op de dag van vandaag betwist en loopt uiteen van enige tienduizenden tot 300.000. De gewelddadigheden van Nanking duurden bijna twee maanden. De vraag waarom het Japanse leger zich overgaf aan deze orgie van geweld, en waarom de legerleiding de wreedheden twee maanden lang heeft laten voortduren, is nog steeds niet bevredigend beantwoord.
Volgens een klein aantal rechtse revisionisten in het huidige Japan heeft het āBloedbad in Nankingā nooit plaatsgevonden. Naar hun idee was het na afloop van de Tweede Wereldoorlog verzonnen door de geallieerden, die de Japanners verder wilden criminaliseren en straffen. Van deze opvatting getuigt ook de bekende en controversiĆ«le manga Sensoron (Over de oorlog, 1998) van de hand van schrijver en tekenaar Kobayashi Yoshinori. In sommige huidige Japanse geschiedenisboeken voor de middelbare school wordt in neutrale bewoordingen gesproken over het āNanking incidentā (Nankin jiken) en niet over het āBloedbad van Nankingā (Ninkin daigyakusatsu), reden waarom China Japan ervan beschuldigt de wreedheden uit het verleden te ontkennen. De controverse rond de schoolboeken, waar tevens het al dan niet expliciet vermelden van de ātroostmeisjesā (seksslavinnen van het Japanse leger) deel vanuit maakt, duurt nog steeds voort. Ienega SaburÅ en andere historici spanden rechtszaken aan tegen het ministerie van Onderwijs, dat volgens hen een open debat over de Japanse oorlogsmisdaden dwarsboomde. Ienegaās strijd tegen de overheidscensuur kreeg destijds in de hele wereld bekendheid. Tot degenen die hem voordroegen voor de Nobelprijs voor de Vrede (in 1999 en 2001) behoorde onder meer de Amerikaanse taalkundige en politiek activist Noam Chomsky.
Na de zuidwaartse opmars van het Japanse leger liep de strijd in China eind 1938 vast. Aangespoord door het Anti-Kominternpact, dat Japan in 1936 met nazi-Duitsland had gesloten (ItaliĆ« trad een jaar later toe), trokken de Japanners nu op in noordelijke richting om in SiberiĆ« gebied te veroveren. Maar de hevige tankslag bij Nomohan, op de grens van Mantsjoekwo en China, in de zomer van 1939, was zo rampzalig ā zowel voor Japan als de Sovjet-Unie ā dat alle plannen voor verdere noordwaartse expansie werden afgeblazen. In 1941 sloten Japan en de Sovjet-Unie een Neutraliteitsverdrag (nadat Hitler in de herfst van 1939 met Stalin een niet-aanvalsverdrag had gesloten).
Toen in het noorden stabiliteit heerste en de opmars in China stagneerde, besloten de Japanners het over een andere boeg te gooien. Na ondertekening van het Driemogendhedenpact met het Derde Rijk en ItaliĆ« in 1940, dat vooral tegen de Verenigde Staten was gericht, kon Japan in het zuiden oprukken in Indochina, aangezien het Franse Vichy-regime verplicht was met Duitslands bondgenoten samen te werken. In Amerika, waar velen wilden vasthouden aan de isolationistische koers, trok president Roosevelt een rode lijn en kondigde tegen Japan een olie-embargo af tot het land zich uit China zou terugtrekken. Intussen waren in Japan alle politieke partijen verenigd in Ć©Ć©n Tasei yokusankai (Associatie voor de steun aan de keizerlijke regering) en alle vakbonden in de SanpÅ (Patriottische federatie van industriĆ«le dienstverlening). Premier Konoe werd aan de kant geschoven om plaats te maken voor TÅjÅ Hideki, de eerste premier van Japan die bovendien generaal Ć©n minister van Oorlog was.
TÅjÅ beschouwde het Amerikaanse olie-embargo als een strop om de nek van Japan en ging over tot drastische maatregelen om zich daaruit te bevrijden. In plaats van opnieuw te zwichten voor Brits-Amerikaanse druk besloot hij tot een nieuw offensief in Zuidoost-AziĆ«, tegen de Britse en Nederlandse koloniĆ«n, en tot een vernietigende aanval op de Amerikaanse vloot, die bij Pearl Harbor op het eiland HawaĆÆ in de Stille Oceaan voor anker lag. Op 7 december 1941 (8 december in Japan) voerde de Japanse marine een grootscheepse luchtaanval uit op de VS en vernietigde twee oorlogsschepen, twee torpedobootjagers, bij na 200 vliegtuigen, en beschadigde minstens tien andere oorlogsschepen. Bij de aanval vielen 4000 Amerikaanse doden en gewonden, terwijl de Japanners minder dan 30 vliegtuigen en slechts 65 man verloren.
Evenals bij de Japanse aanval op Port Arthur in 1904, vond die op Pearl Harbor plaats vĆ³Ć³rdat een oorlogsverklaring was uitgevaardigd. In dit geval was dat geen opzet; het overhandigen van de verklaring had vertraging opgelopen op de Japanse ambassade in Washington, waar men te lang bezig was geweest met het decoderen en vertalen van de tekst uit Tokio.
Boek: Modern Japan – Christopher Goto-Jones (ā¬ 9,95)
Meer boeken in de serie Elementaire Deeltjes