Wat doe je als arme visser die zijn kinderen nauwelijks te eten kan geven? Dan grijp je iedere kans aan om een inkomen te vergaren, ook al is het werk levensgevaarlijk. Ruim 120 jaar geleden zette een groep vissers in op de ontvangst van vindersloon voor granaatscherven, maar zo ver kwam het uiteindelijk niet. Bij de berging kwamen vijf van hen om het leven en raakte een groot aantal omstanders ernstig gewond.
Het is 13 juli 1900, net na zes uur ’s avonds, als een groep vissers zich naar Onrust begeeft, ten zuiden van Texel. De zandplaat, die vanaf 1910 zou verhelen aan de Texelse kust, wordt aangedaan door zogeheten ‘vletterlieden’. Dat zijn vissers in een vlet, een klein, vaak houten bootje. Rond Den Helder voeren de mannen rond en verdienden hun geld met het vervoeren van personen en – in beperkte mate – goederen. De vissers staken daarnaast veelvuldig de helpende hand toe bij lieden die schipbreuk leden.
Aan boord die bewuste avond waren de twintigers Willem Koster, Martinus Kramer en Pieter Rensmaag. Zij werden vergezeld door de nestors Jan Koningstein van 41 en Jan Runnenburg van 32, beiden getrouwd en vader van in totaal vijftien kinderen. Alle vijf de vissers werden geboren in Den Helder, woonden daar en kwamen uit echte vissersfamilies. Het Marsdiep, het zeegat tussen Texel en Den Helder, was hun natuurlijke werkgebied.
Die julimaand is ook het 4e regiment van het Korps Vestingartillerie aanwezig in die contreien. Dat korps was een artillerieonderdeel van het Nederlandse leger dat vuursteun gaf vanuit een vesting of fort en niet meebewoog met de gevoerde gevechten. De militairen waren bij het Kaaphoofd in Den Helder druk in de weer met gevechtsoefeningen: vanaf land werden bewegende objecten op zee beschoten. De afgevuurde projectielen belandden, al dan niet gesprongen, in open zee. Binnen de kortste keren lag de zeebodem bezaaid met (scherven van) munitie.
De plaatselijke commandant kon belangstellenden een vergunning verlenen, opdat zij naar de achtergebleven projectielen konden zoeken, en aan wie een vergoeding werd betaald als zij de scherven van de munitie inleverden bij het militair magazijn in Den Helder. Zij mochten echter alleen munitie inleveren die was verschoten: de springlading mocht niet langer aanwezig zijn. Nog niet verschoten munitie was voor leken veel te gevaarlijk; die moest onder een laag zand of onder water worden weggemaakt en van een herkenningsteken worden voorzien, waarna militairen het projectiel onschadelijk konden maken.
Explosie
Op Onrust, de zandplaat waar de vissers waren neergestreken, vonden de vissers zulke projectielen: zeker elf stuks geschut, waarvan in ieder geval twee granaten nog hun springlading hadden. De hand-en-spandiensten die de jonge vissers met hun bootje verrichtten, zetten weinig zoden aan de dijk. Veel vletterlieden leefden in armoede en konden niet fatsoenlijk rondkomen. Het was voor het vijftal daarom van het grootste belang dat ze de granaten konden inleveren en ervoor zouden worden betaald. Daarvoor moesten de granaten echter eerst van hun springstof worden ontdaan.
Geheel in strijd met de wet- en regelgeving waar vergunninghouders zich aan moesten houden, maar wel in lijn met hoe de vissers het talloze keren eerder hadden gedaan, laadden de vissers de granaten in hun bootje en zetten koers naar het vasteland. Daar meerden zij aan op de Zeedijk in Den Helder. Ter hoogte van het Weerkundig Observatorium, niet ver van het nog bestaande Fort Erfprins, werden projectielen van zo’n twaalf centimeter in doorsnede uit het bootje gehaald. Eenmaal uitgeladen, een meter of drie vanaf de openbare weg, werden de granaten ingeklemd tussen twee stukken basalt en bewerkt met een flinke hamer, waarna een ervan barstte. Terwijl de oudste vissers het voortouw namen, hadden zich inmiddels de eerste toeschouwers om het schouwspel verzameld.
De hamerslagen hielpen niet om de granaat definitief te splijten. Daarop gooide een van de vissers de ene granaat op de andere om de waardevolle scherven te bemachtigen, maar het liep anders. Een enorme explosie volgde en een catastrofe ontvouwde zich. Als geluk bij een ongeluk was de klap tot in de wijde omtrek te horen en werden niet alleen meer omstanders, maar ook het medisch personeel van het militaire hospitaal verderop gewaarschuwd. Binnen niet al te lange tijd stond het er zwart van de (huilende) mensen en waren artsen druk doende om de schade voor de slachtoffers te beperken, voor zover dat met het grote aantal getroffenen mogelijk was. Niet voor iedereen kwam de hulp op tijd.
Slachtoffers
De ontploffing had, zo midden in de menigte, een afgrijselijke aanblik tot gevolg. De kranten van toen gingen uitgebreid en gedetailleerd in op de verwondingen, maar op deze plaats volstaat de mededeling dat een deel van de slachtoffers ledematen moest missen en zijn toekomstbeeld in duigen zag vallen. Vijf vissers lieten het leven, zes omstanders raakten ernstig gewond en drie liepen lichte verwondingen op. Drie van de omgekomen vissers waren op slag dood; twee werden nog tevergeefs naar het ziekenhuis vervoerd.
De 32-jarige Jan Runnenburg en de 41-jarige Jan Koningstein waren de granaten te lijf gegaan en overleden ter plaatse. Zij waren iets ouder dan de andere slachtoffers en hadden al een gezin gesticht: Koningstein liet maar liefst elf kinderen na en Runnenberg had de zorg over vier kinderen. De 25-jarige Dirk Been stond op enige afstand zijn vlet te beschilderen, maar was toch op slag dood. Hij was de derde generatie visser in de familie Been. Een jaar voor de ramp kwam bij de zandplaat Onrust zijn broer Arie om het leven toen zijn vlet werd getroffen door de bliksem.
Mede dankzij de eerste hulp die de aanwezige arts Pieter Frowein verleende, overleefden elf anderen de eerste klap. Zij konden met provisorische brancards naar rijkswerf het Willemsoord in Den Helder worden overgebracht. Hier, bij de haven, was het militair hospitaal gevestigd. Onder de negen binnengebrachte slachtoffers waren drie zonen van de visser Coenraad Coster. De 22-jarige Maarten Coster bezweek dezelfde avond alsnog aan zijn verwondingen; zijn jongere broer Jan van 20 stierf kort na middernacht. Hun oudste broer Willem, die nota bene betrokken was bij de vondst van de granaten, moest weliswaar een hand missen, maar hoefde niet lang in het ziekenhuis te blijven. Martinus Kramer en Pieter Rensmaag, de andere vletterlieden, raakten lichtgewond en overleefden beiden de ramp.
De 15-jarige George Siraal moest na het ontslag uit het ziekenhuis zonder linkerbeen door het leven. In december 1904 leverde dat de nog jonge George vrijstelling op voor de militaire dienst, maar dat weerhield hem er niet van om een groot deel van zijn leven werkzaam te zijn als schoenmaker. Een andere omstander, de torpedist-majoor Pieter Koningstein die de vissers en daarmee ook zijn broer Jan eerder waarschuwde voor het gevaar dat zij liepen, had ‘slechts’ een scherf in zijn been. Beiden behoorden tot de toevallige passanten die door de ontploffing getroffen waren en die vermoedelijk verder van de plek des onheils af stonden toen het ongeluk zich voordeed.
Een ongedeerd gebleven ooggetuige, die vlak voor de ontploffing wegliep van de plek waar het zo misging, vroeg zich tegenover enkele aanwezige verslaggevers hardop af of de ramp niet voorkomen had kunnen worden.
“Kan de gemeentepolitie niet dusdanige maatregelen treffen dat het zoeken naar dergelijke gevaarlijke zaken onmogelijk wordt gemaakt? Schuldige vletterlieden zijn het slachtoffer geworden van hun overtreding, die begaan is om wat geld te verdienen voor henzelf of hun gezin. Maar ook toeschouwers zijn er de slachtoffers van geworden.”
In de maand na de ramp werden op diverse locaties in het land, zoals bij Scheveningen, burgers herinnerd aan de verboden, omdat nog steeds niet iedereen doordrongen bleek van de gevaren.
Uitvaart
Op de maandagochtend na de ramp werden de vijf dodelijke slachtoffers onder grote belangstelling naar het kerkhof geleid. De rouwauto’s werden gevolgd door een stoet van nabestaanden. In de omliggende wijken werden gordijnen en luiken van woonhuizen gesloten en de bewoners vulden de straten om een laatste groet te brengen aan hun omgekomen dorpsgenoten.
Op de begraafplaats werden de kisten uitgeladen en afgedaald in een gemeenschappelijk graf. De uitvaart werd vormgegeven met toespraken, zoals die van het gemeenteraadslid Koster. Ook De Wit, de voorzitter van de visvereniging, sprak de aanwezigen toe. Zij deden nogmaals een beroep op de toehoorders om financieel bij te dragen aan een fonds voor de nabestaanden van de slachtoffers en de overlevenden, aangezien voor hen iedere vorm van inkomen was weggevallen.
Pas het jaar erop kreeg het graf met behulp van donateurs een klein gedenkteken, een ijzeren hek en zelfs een monument, ontworpen door een in Alkmaar woonachtige beeldhouwer uit Den Helder. De ligperiode voor het graf werd na de eerste termijn niet meer verlengd wegens geldgebrek. Ook het monument verdween daarmee van de begraafplaats.
Inzamelingsacties
De zo vroeg uit het leven weggerukte jongeren lieten een gapend gat achter in de hechte en relatief kleine gemeenschap van Den Helder en in het bijzonder bij de nabestaanden, voor wie de slachtoffers vaak de enige kostwinner waren. Vanuit politiek Den Haag kwam het medeleven, onder meer van Jacob Röell, de minister van Marine, die het optreden van de betrokken militairen loofde. Politici deden ook een oproep tot inzamelingsacties.
“Laat hen, hun weduwen, wezen en grijze ouders, thans niet onverzorgd. Zij moeten zo dringend nodig dadelijk geholpen worden”,
…liet Andries Staalman, een christendemocratisch Tweede Kamerlid dat het district Den Helder vertegenwoordigde, een dag na het ongeval door het katholieke dagblad De Tijd optekenen. Zes weken na de ramp had Staalman 2500 gulden ingezameld, waarvan hij een deel schonk aan de nabestaanden van vier opvarenden van een schip dat begin augustus 1900 bij Den Helder verging. In november stond de teller op 7500 gulden.
Op het moment dat Staalmans eerste oproep werd gepubliceerd, had zich onder leiding van burgemeester Adriaan van Steijn van Den Helder al een commissie gevormd die zich op verzoek van de lokale vissersvereniging ging bezighouden met de vraag hoe de slachtoffers en nabestaanden konden worden ondersteund. In een vergadering van de Helderse verenigingen werd unaniem hun medewerking toegezegd. Het resultaat was een fonds dat de donaties ging beheren, aangejaagd door een advertentie van de Heldersche Visschersvereeniging, die in de dagbladen had opgeroepen een financiële bijdrage over te maken. Onder de vrijgevige landgenoten was onder anderen koningin Wilhelmina, die op persoonlijke titel honderd gulden doneerde. Zij werd daarin gevolgd door haar moeder Emma, die de nabestaanden en overlevenden honderdvijftig gulden schonk.
Elders in het land werden verschillende acties opgezet om geld in te zamelen. In de Zeeuwse kustplaats Domburg vond in pension Duinoord een losse collecte plaats met een opbrengst van ruim 148 gulden. In Middelburg werd een concert gegeven door een maritiem muziekkorps en in Hellevoetsluis werd onder leiding van de burgemeester een comité opgericht van enkele lokale organisaties dat in totaal 335 gulden inzamelde. In december van dat jaar kregen de slachtoffers van wie lichaamsdelen waren afgezet kosteloze kunstledematen van de Nederlandsche Vereeniging de Stuers. Die geste zal het leven voor hen dragelijk en werkbaar hebben gemaakt.
Zuiderzeevissers en de drooglegging van de Zuiderzee
Bronnen â–¼
-Militieregister 1905, toegangsnummer 23, inventarisnummer 246, Noord-Hollands Archief.
-“Het ongeluk te Helder”, Algemeen Handelsblad, 15 juli 1900.
-“Gemengd nieuws”, Het nieuws van den dag, 16 juli 1900.
-“De gesprongen granaten te Den Helder”, Opregte Haarlemsche Courant, 17 juli 1900.
-“Het ongeval te Den Helder”, Opregte Haarlemsche Courant, 18 juli 1900.
-“Korte mededelingen”, Dragtster courant, 18 juli 1900.
-“De ramp te Helder”, De Tijd, 19 juli 1900.
-“Het ongeluk te Helder”, Tilburgsche courant, 19 juli 1900.
-“Het ongeval te den Helder”, Zutphensche courant, 19 juli 1900.
-“Gemengd nieuws”, Haagsche courant, 20 juli 1900.
-“Ramp te den Helder”, Het volksdagblad, 20 juli 1900.
-“Algemeene Berichten”, Zutphensche courant, 24 juli 1900.
-“Binnenland”, Rotterdamsch nieuwsblad, 27 juli 1900.
-“Uit stad en provincie”, Middelburgsche courant, 30 juli 1900.
-“De ramp te Den Helder”, Opregte Haarlemsche Courant, 1 augustus 1900.
-“5 menschen gedood en 9 verminkt”, Rotterdamsch nieuwsblad, 6 augustus 1900.
-“De granaten-ontploffing te Helder”, De courant, 8 augustus 1900.
-“Alweer een ramp te Helder”, Arnhemsche courant, 9 augustus 1900.
-“Officieele berichten”, Het vaderland, 10 augustus 1900.
-“Een ontzettend ongeluk”, De nieuwe vorstenlanden, 20 augustus 1900.
-“Binnenland”, Rotterdamsch nieuwsblad, 24 augustus 1900.
-“Binnenland”, Rotterdamsch nieuwsblad, 21 september 1900.
-“Allerlei”, Opregte Haarlemsche Courant, 11 december 1900.
-“De Hors op Texel, een natuurlijk veranderend landschap”, Trouw, 27 juli 2002.
-“Een rampzalige ontploffing op de zeedijk van Den Helder, op vrijdag de dertiende. Drie vletterlieden waren nagenoeg op slag dood”, Noordhollands Dagblad, 6 maart 2021.