In de nacht van 9 op 10 november 1938 trof een golf van terreur de Joden in Duitsland. Tijdens deze zogeheten Reichskristallnacht werden honderden synagogen in brand gestoken en duizenden Joodse winkels en bedrijven verwoest. Hoe berichtte de Nederlandse pers over deze dramatische gebeurtenis?
Via het online krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek, Delpher, is dat vrij eenvoudig te achterhalen. Hieronder een beknopt overzicht van berichten over de Kristallnacht in drie Nederlandse kranten.
Algemeen Handelsblad
Het Algemeen Handelsblad opent op 11 november 1938 groot met een bericht over de Kristallnacht. De verslaggever was in Berlijn zelf getuige van de vernielingen die aangericht werden door grote groepen mannen, kort nadat op de radio een tegen de Joden gerichte haatrede van propagandaminister Joseph Goebbels is uitgezonden.
“Het straatpubliek bleef toeschouwer, over het algemeen goedkeurend, hier en daar ook wel een afkeurend woord wagend, maar zonder aan de actie deel te nemen.”
Volgens de verslaggever is duidelijk sprake van een georganiseerde actie.
“De algemene indruk van neutrale zijde kon niet anders zijn, dan de overtuiging, dat men niet heeft willen verhinderen, dat goed georganiseerde benden ongeveer 24 uur tijds kregen om het Joodsche zakenbezit radicaal te vernielen en een wederopbouw onmogelijk te maken.”
Op de voorpagina wordt ook een verklaring van Goebbels afgedrukt. De minister, die zelf indirect de aanzet had gegeven tot de vernielingen, eist hierin “onmiddellijke staking der actie”.
De Banier
Het gereformeerde dagblad De Banier opent op 11 november 1938 eveneens met een bericht over de vernielingen. Duitsche Joden opgejaagd – Vreeselijke tooneelen van verwoesting en ellende, kopt de krant, die het in de inleiding heeft over een “ware orgie van Jodenhaat”.
Een winkelcentrum in Berlijn waar veel Joodse winkeliers gevestigd waren ziet er volgens de krant uit alsof er zich een luchtaanval of grote ontploffing heeft voorgedaan. En vrijwel alle synagogen zijn verwoest.
“In een gesprek met een buitenlandschen journalist voorspelde een bruinhemd ergere dingen. Hij gaf toe dat de actie tegen de Joden voorbereid is, doch zeide: “De hoogeren weten het natuurlijk niet en wij dragen, zooals vanzelf spreekt, niet onze uniform wanneer wij het doen.” “
Foto’s maken van de vernielingen mogen de verslaggevers niet. Een paar journalisten die dat wel doen worden gearresteerd, maar later vrijgelaten.
Na de vernielingen proberen duizenden Joden het land te verlaten. Vanuit Wenen bericht de krant:
“Alle Joden die vanochtend voor het Britsche consulaat stonden te wachten op visa om te emigreeren, zijn gearresteerd. […] Aan de gearresteerde Joden zijn schoppen uitgereikt, waarna zij naar de verwoeste synagogen zijn gebracht, waar hen werd opgedragen de puinhoopen zelf op te ruimen.”
En even verder meldt de verslaggever:
“Alle mannelijke Joden beneden zestig jaar, die men ontmoet op straat, in trams en zelfs in woningen, die door de politie, welke door SS-lieden wordt bijgestaan, doorzocht worden, worden in arrest gesteld. Talloozen zijn gevlucht met achterlating van alles… Er zijn geen officieele getallen uitgegeven omtrent het aantal arrestaties, het wordt echter geraamd op minstens 10.000. Naar verluidt zullen de gearresteerde Joden worden overgebracht naar een nieuw Oostenrijks concentratiekamp in de steengroeven van Mauthausen.”
De Telegraaf
De kop van De Telegraaf laat op 11 november 1938 aan duidelijkheid niets te wensen over: Afschuwelijke tooneelen te Berlijn – Het geweld blijft heerschen. De krant bericht onder meer dat Nederlandse ambtenaren tijdens de actie zijn bedreigd:
“De Nederlandsche consul-generaal alhier en een der legatie-secretarissen, die manmoedig den Nederlandschen Joden te Berlijn te hulp waren gesneld en poogden hen te beschermen, werden door de aanranders dermate bedreigd, dat de politie tusschenbeide moest komen; zij kon hen beide op het laatste oogenblik in veiligheid brengen.”
Volgens de krant zijn woorden niet voldoende om het leed van de Joden te beschrijven.
“Met knuppels en ijzeren staven gewapend togen de raddraaiers niet alleen door de voorname winkelstraten, waar zich nog tal van Joodsche zaken bevonden, maar ook door de armste buurten en sloppen, waar kleine Joodsche winkeliertjes en handelaars onder de toch al zoo benarde omstandigheden met groote moeite een stuk brood verdienen. Niets werd ontzien. Vrouwen noch jongelieden noch grijsaards werden gespaard. Onbeteugeld waren de wraaklust en de vernielzucht van de demonstraten, die in groepen van straat tot straat en van wijk tot wijk trokken.”
Hoewel de vernielingen dus zijn aangericht door groepen raddraaiers, is de krant duidelijk over wie verantwoordelijk is voor de aangerichte ellende.
“Zwaar drukt de verantwoordelijkheid voor het gebeurde op diegenen, die de laatste dagen de campagne in de Duitse pers voerden en op hen die de politie bevel gaven, nergens in te grijpen. Niet scherp genoeg kan het officieele communiqué van het ‘Deutschen Nachrichtenbüro’ worden afgekeurd, waarin vanavond wordt verklaard, dat slechts de winkelruiten werden ingeslagen, dat geen inboedel werd vernield en dat geen Jood ook maar een haar is gekrenkt. Streng gelogenstraft wordt deze bewering door de feiten, waarvan tal van buitenlandsche diplomaten en journalisten heden op klaarlichte dag getuige waren.”