In 1913 ging er een schok door militair Indië. De alom geliefde overste Scheepens, commandant van het 14de bataljon, was door een Atjeher aangevallen en zwaar gewond geraakt. Iedereen wist wat dit betekende. Ten eerste: de Atjeh-oorlog was dus helemaal niet gewonnen. Ten tweede: het koloniaal gezag stond op het spel.
De Deli Courant schreef:
‘Overste Scheepens heeft indertijd den tocht van Van Daalen meegemaakt en hij heeft zich daarbij en in andere gevallen dermate onderscheiden, dat hem achtereenvolgens de Militaire Willemsorde 4de en 3de klasse en de eeresabel werden verleend, eerebewijzen, die gewagen van zijn soldateske dapperheid. Maar daarnaast bezit overste Scheepens ook nog andere eigenschappen, waardoor hij reeds meermalen […] als eventueele opvolger van generaal Swart.’
Sluipmoord
In de dagen erna volgden alle Indische kranten de situatie rond overste Scheepens. Het ene na het andere artikel verscheen, steeds met dezelfde verwijzingen. Hij was een uitstekend militair, alleen al vanwege zijn optreden in de nog steeds beroemde militaire expeditie van 1904. Hij kon Swart opvolgen als gouverneur van Atjeh, waardoor de lijn van militair en civiel gezag voortgezet zou worden. Zover kon Scheepens dus klimmen. Als hij in leven bleef, tenminste. De Deli Courant: “Overste W. B. J. A. Scheepens toch is een der meest bekende en gewaardeerde officieren van Atjeh.”
En Scheepens was geliefd, zij het niet bij iedereen, gezien de aanval. Wat was er gebeurd? De kranten brachten alle details. De Sumatra Post schreef dat Scheepens “een rentjoengsteek in den buik” had gekregen. Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië sprak over “een sluipmoord” en wist…
“…Atjeh, waar nu de guerrilla is opgehouden, schijnt thans het stadium der sluipmoorden te zijn ingetreden.”
Hiermee stond de kwestie opeens in een ander licht. Was deze aanval symptomatisch voor een nieuwe fase in het Atjeh-bewind? Hoe om te gaan met sluipmoordenaars? Laaide het verzet tegen het Nederlandse bewind weer op? Scheepens was immers civiel gezaghebber en verantwoordelijk voor de rechtspraak. Een aanval op hem was ook een aanval op het Nederlandse systeem. En hoe veilig was een Nederlander in Atjeh eigenlijk, als iemand als overste Scheepens zomaar aangevallen kon worden.
De Preanger-bode meldde met grimmig oog voor detail wat er gebeurd was:
“De in het kantoor aanwezige personen, die de misdaad niet hadden kunnen voorkomen, trokken na het gebeurde hun wapens en legden den Atjehnees neer. Hij werd geheel getjintjangd.”
Met de kapitein ging het relatief goed: “De geneesheer heeft eenige hoop op levensbehoud.“
Gezag
De aanslag op luitenant-kolonel Scheepens groeide snel uit tot een aanslag op het Nederlands gezag. Dat bracht de pennen hevig in beweging, over grote en kleine zaken. Rechtvaardigheid. De spelling van Atjesche namen. Gezag of schijngezag. Het stelsel van zelfbestuur. Over de kwaliteiten van kapitein Scheepens schreef de Preanger-bode:
Die hoop bleek tevergeefs. Op 17 oktober 1913 publiceerde de Arnhemsche Courant een droevig bericht:
“Blijkens heden bij de familie te Nijmegen ingekomen bericht is de luitenant-kolonel der infanterie van het O.-I. leger, W. B. J. A. Scheepens, ridder in de militaire Willemsorde 3e klasse, op 45-jarigen leeftijd op Atjeh overleden, tengevolge van de hem Zaterdag jJ. tijdens de zitting van den landraad van Segli toegebrachte verwonding.”
Kassian, voelde de pers. Dat had Scheepens niet verdiend. De lofprijzingen voor zijn karakter en optreden waren algemeen, en de expeditie van 1904 had zijn moed al laten zien.
De begrafenis toonde de gehechtheid aan Scheepens, maar leek ook een demonstratie te zijn van het heersende gezag. Militairen als kistdragers, onder wie kapitein Watrin uit de expeditie 1904. De gouverneur Swart van Atjeh die een grafrede hield. Ruim dertig kransen die de baar bedekten. Ook legercommandant Van Daalen liet van zich horen.
De nieuwe courant vermeldde het In Memoriam dat Van Daalen aan Scheepens had gewijd in het Indisch Weekblad en schreef:
“In de laatste zinsnede van dat artikel viel één woord bijzonder op: Het leger verliest in hem een man van buitengewonen moed, van uitnemend beleid en van voorbeeldige trouw; trouw tot in den dood, viel hij door het staal van een onverzoenlijken vijand. Dat woord „onverzoenlijken” was zeer opmerkelijk. Een man als generaal Van Daalen schrijft zooiets niet klakkeloos neer! Hij heeft met dat ééne woord aangegeven, hoe hij denkt over de pacificatie van Atjeh.”
Zo werd er weer een nieuwe discussie geboren. Waren Atjehers werkelijk onverzoenlijk met het Nederlandse bewind? Die gedachte was dermate onbehaaglijk dat die niet waar kon zijn. De geschiedenis zou Van Daalen evenwel gelijk geven.
Meer artikelen uit deze reeks
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Nederlands-Indië