Oorsprong en betekenis van de taalgrens
Vandaag loopt er midden door België, van oost naar west, een taalbreuklijn. Ze verdeelt het land in twee gebieden die ongeveer even groot zijn. In het noorden is de overheersende taal het Nederlands, een Germaans idioom. In het zuidelijke deel spreekt men uitsluitend Frans, een Romaanse taal die afstamt van het Latijn. Vrij veel Nederlandstaligen hebben minstens enige passieve of actieve kennis van het Frans, terwijl de meeste Franstaligen het Nederlands doorgaans niet machtig zijn. (…) België heeft ook een kleine Duitstalige gemeenschap, in het oosten, maar deze groep maakt pas sinds het begin van het interbellum deel uit van België. Dit aspect is hier dus niet relevant.
Langs deze breuklijn, de ‘taalgrens’, hebben sommige gemeenten een linguïstisch gemengde bevolking, die hetzij Nederlands, hetzij Frans spreekt. Bovendien zijn veel personen er ook tweetalig. Met uitzondering van deze streken is de taalkundige situatie in België vandaag vrij homogeen. Na hevige politieke strijd werd de taalgrens in 1962 wettelijk afgebakend. Dit versterkte de onjuiste voorstelling dat de taalgrens een quasi-natuurlijk gegeven is en dat hij van oudsher stabiel is.
In de negentiende en twintigste eeuw legden sommige politici, intellectuelen en wetenschappers bovendien een verband tussen de talen en de ‘Germaanse’ en ‘Latijnse rassen’, die elk bedeeld zouden zijn met onveranderlijke morele en fysieke kenmerken. Dat maakte de analyse van de oorsprong en de betekenis van deze grens des te controversiëler.

De migraties van Germaanse volkeren, tussen de derde en de vijfde eeuw, hebben ontegensprekelijk taalkundige gevolgen gehad. Maar hoe en wanneer deze veranderingen precies plaatsvonden, is nog vrij onduidelijk. Ze waren wellicht complexer en verliepen wellicht geleidelijker dan men vroeger dacht.
In het laat-Romeinse Rijk was de linguïstische situatie ingewikkeld en dynamisch. Na de verovering door Caesar verdwenen de Keltische talen niet eensklaps. De heilige Hiëronymus, die rond 367 in Trier leefde, getuigde dat in de toenmalige hoofdstad van Belgica Prima (Romeinse provincie, red.) nog steeds Keltisch gesproken werd, dus nauwelijks enkele decennia voor het einde van het Romeinse gezag. Dit was waarschijnlijk dus ook het geval op het latere Belgische grondgebied, vooral op het platteland. Het is helaas niet bekend wanneer de Keltische talen in Gallia Belgica zijn uitgestorven. Waarschijnlijk gebeurde dat al in de vroege Middeleeuwen.
Voortaan waren er dus twee dominante talen. Enerzijds het Latijn en zijn lokale varianten, die uiteindelijk evolueerden tot Romaanse talen zoals het Frans. Anderzijds een verscheidenheid aan Germaanse talen. Die werden in Gallië al vóór de verovering door Caesar gesproken. Maar hun aanwezigheid is ongetwijfeld toegenomen vanaf de derde eeuw, toen Germaanse bevolkingsgroepen, vooral de Franken, zich kwamen vestigen in het noordoosten van het Romeinse Rijk.

Toen het Romeinse gezag verdween in het begin van de vijfde eeuw, begon de expansie van de Franken over geheel Gallia Belgica en zelfs daarbuiten. Maar de Frankische politieke suprematie zorgde niet voor een algehele overheersing van de Germaanse talen. We weten niet hoeveel ‘invallers’ of migranten zich fysiek over het grondgebied van het voormalige Romeinse Rijk bewogen. Maar hun aantal was hoogstwaarschijnlijk vrij bescheiden: eerder enkele tienduizenden dan vele honderdduizenden. Hoe verder de Franken zuidwaarts trokken, hoe minder talrijk ze wellicht werden. Het ging hoofdzakelijk ook over elitegroepen. Dus overvleugelde de Latijnsprekende meerderheid gemakkelijk de Germaanssprekende minderheid. In de meeste delen van het Regnum Francorum overheersten dus het Latijn en de daaropvolgende Romaanse talen. Dit was het geval in het overgrote deel van de gebieden van het huidige Frankrijk en in Wallonië. Maar in het noordelijke deel van het latere België en in de meest noordelijke streken van Frankrijk overheersten de Germaanse talen.

Een andere verklaring verwees naar het bestaan van de oude Romeinse weg, met vele versterkte militaire posten, tussen Bavay en Keulen. Die liep min of meer gelijk met de huidige taalgrens. Maar zou deze weg de opmars van de Germaanse bevolkingsgroepen echt hebben kunnen tegenhouden? Dat is hoogst onwaarschijnlijk.
Vandaag wijzen de verklaringen op andere elementen, met name de verschillen inzake bevolkingsdichtheid in het noorden en het zuiden van het latere België. De Romeinse heerschappij en dus ook de Latijnse taal waren in de noordelijke streken waarschijnlijk van meet af aan, nog vóór de Frankische expansie, minder diepgeworteld. Naar alle waarschijnlijkheid waren deze gebieden ook minder dicht bevolkt dan de zuidelijke. Dit kan de dominantie van Germaanssprekende nieuwkomers in het noorden verklaren. Historici denken ook dat de groepen die zich vestigden in de onherbergzame, geïsoleerde en doorwaterde gebieden langs de Noordzee geen Franken waren, maar mannen en vrouwen van Saksische en Friese afkomst (behorend tot de groep van de zogenaamde ‘Maritieme’ of ‘Noordzee-Germanen’). De Franken, op weg naar het zuiden, zouden het hedendaagse Vlaanderen doorkruist hebben zonder zich er echt te vestigen.

Boek: België. 2000 jaar geschiedenis – Guy Vanthemsche & Roger De Peuter