De Amerikaanse Republikeinse president Rixard Nixon (1913-1994), die van 1969 tot 1974 in het Witte Huis zat, was een omstreden man. De afluisterpraktijken in het hoofdkantoor van de Democratische Partij in 1972, die uitliepen op het Watergate-schandaal en het vroegtijdig aftreden van Nixon in 1972, zijn het bekendste voorbeeld van het soms ronduit criminele handelen van deze president. Maar, zo laat Tim Weiner in Een man tegen de wereld (uitgeverij De Bezige Bij, 2015) zien, Nixon had nog meer dubieuze acties op zijn kerfstok.
De kernstelling van Weiner is, en daarmee opent hij ook zijn boek, dat Nixon als president telkens de verkeerde beslissingen nam en in politiek opzicht feitelijk zijn eigen graf groef. Weiner opent zijn proloog met de (door Albert Witteveen met gevoel vertaalde) fraaie zinnen:
“Richard Nixon gaf leiding aan de Verenigde Staten in een tijd van ondraaglijke beroering. Hij voerde oorlog om vrede te bereiken. Hij beging misdaden in naam van de wet. Hij verscheurde het land terwijl hij probeerde het te verenigen. Hij saboteerde zijn presidentschap door tegen de grondwet te zondigen. Hij vernietigde zichzelf en beschadigde de natie door doelbewuste dwaasheden. Hij zwoer de tragedie van Vietnam tot een eervol einde te brengen, maar hij bracht dood en schande.” (9)
Het onderzoek waaruit Weiner dit soort conclusies trekt, is gebaseerd op allerlei nieuw vrijgekomen documenten uit het Witte Huis, rapporten van de Nationale Veiligheidsraad, de CIA, de FBI, het ministerie van Buitenlandse Zaken, het Pentagon en allerlei heimelijk gemaakte opnamen van Nixon zelf.
Invasie Laos
In januari 1971 gaf Nixon toestemming voor de invasie van Laos door Zuid-Vietnamese troepen, bedoeld om de stad Sepon – die door Amerikaanse inlichtingendiensten was aangeduid als communistische zenuwcentrum – in te nemen en de bevoorradingslijnen van de Noord-Vietnamezen via de Ho Chi Minh-route door te snijden. Hoewel Nixon wist dat zijn plan door infiltranten was uitgelekt naar de communistische Vietcong, zette hij – samen met de Nationale Veiligheidsadviseur Henry Kissinger (1923-heden) – het aanvalsplan toch door. Nixon was ervan overtuigd dat er niet verloren kón worden.
De operatie liep uit op een regelrechte mislukking:
“De operatie werd uitermate snel voorbereid. De Amerikaanse en Zuid-Vietnamese legercommandanten ontvingen 2 februari de operationele plannen. Ze hadden vier dagen om alles in gereedheid te brengen. Ze wantrouwden het oordeel van hun leiders in Washington en Saigon, ze stonden uiterst sceptisch tegenover elkaar, en ze wisten dat het dwaasheid was om verder te gaan in de wetenschap dat de vijand wist wat ze van plan waren. Toch bogen ze, ‘meedogenloos aangedreven door Nixon en Kissinger’, zoals [Alexander M.] Haig het verwoordde [in het boek Inner Circles uit 1992], voor de wil van het Witte Huis. (…) Eenmaal in Laos, kwamen Amerika’s bondgenoten tegenover een overmacht in aantal en capaciteit te staan. Op het slagveld werden ze geconfronteerd met een superieure Noord-Vietnamese strijdmacht die zich al acht maanden hierop had voorbereid.” (137)
‘Indira Gandhi is een kreng’
De Watergate-affaire laat ik hier buiten beschouwing, omdat deze bij de meeste lezers genoegzaam bekend zal zijn. Vermeldenswaardiger is hier een andere blunder van de Amerikaanse president. Richard Nixon, schrijft Weiner met het nodige sarcasme, ‘geloofde dat hij op zijn best was tijdens een crisis… scherper, sterker, taaier’. Toen er eind 1971 oorlog uitbrak tussen India en Pakistan, besloot Nixon – die een hekel had aan India (‘Die mensen zijn wilden’) – om de Pakistanen een handje te helpen door hen van moderne wapens te voorzien, wat een volkomen illegale actie en een groot schending van een internationaal wapenembargo was.
“De lange en ongelukkige verbintenis tussen de Verenigde Staten en Pakistan ging terug tot de regering-Eisenhower, toen Pakistan geheime vliegvelden ter beschikking stelde voor vluchten van het CIA-spionagevliegtuig U-2 boven de Sovjet-Unie. In ruil daarvoor boden de Verenigde Staten militaire steun.” (168)
Daarnaast hadden de Amerikanen sinds kort een appeltje met India te schillen. India, dat van alle democratieën ter wereld het land met de grootste bevolking was, had door de jaren heen miljarden dollars aan Amerikaanse economische steun ontvangen. Toch sloot India – kort nadat bekend werd dat Nixon relaties had aangeknoopt met China (een aartsvijand van India) – in augustus 1971 een verbond met de Sovjet-Unie. Nixon was woest op India, maar bleef naar buiten toe correct. Toen de Indiase premier Indira Gandhi de Amerikaanse president op 4 november 1971 een bezoek bracht, schudde Nixon haar netjes de hand. Maar…
“…de volgende dag zeiden Nixon en Kissinger wat ze werkelijk van haar dachten. ‘Het is een kreng,’ zei Nixon. ‘Tsja, Indiërs zijn sowieso klootzakken’, reageerde Kissinger, ‘Maar ook al zou ze een kreng zijn, meneer de president, we moeten niet vergeten dat we hebben bereikt wat we wilden, namelijk dat ze hier niet zou vertrekken en zeggen dat de Verenigde Staten haar schandelijk hebben behandeld.’ President Nixon had op 15 november 1971 een ontmoeting op het Witte Huis met de Pakistaanse minister van Buitenlandse Zaken Khan. ‘We zullen alles doen wat in onze macht ligt om u bij uw zaak te helpen.’ ” (169,170)
Maar er was oorlog op komst tussen India en Pakistan, en Nixon had zichzelf – en de Verenigde Staten – opnieuw in het nauw gedreven. India won deze korte, derde oorlog in december 1971 en uit de as van Oost-Pakistan herrees een nieuwe staat: Bangladesh. Nixon was woedend.
Democratie in gevaar
De conclusie die Weiner trekt is niet geheel nieuw en verrassend, maar de feiten zijn daarom niet minder schokkend: Nixon schaadde het aanzien van het Amerikaanse presidentschap en bracht zelf de geloofwaardigheid van de (Amerikaanse) democratie in gevaar door zijn belabberde acties. In een aantal zinnen samengevat kan Weiner over Nixons presidentschap dan ook niets anders concluderen dan het volgende:
“Richard Nixon voerde oorlogen die hij niet kon winnen, was bang dat zijn vijanden in eigen land hem zouden verslaan en achtte zich niet door de wet in zijn macht beperkt toen hij hen preventief te gronde wilde richten. Vanuit die overtuiging schond hij zijn ambtseed en de grondwet. Hij bracht blijvende schade toe aan het respect onder de bevolking, wat in een democratie een groot gevaar is. En nu leven we te midden van zijn nalatenschap.” (363)
Boek: Een man tegen de wereld – De tragiek van Richard Nixon