De professie van het maken van geografische kaarten, de cartografie, heeft zijn potentie als wetenschap niet waargemaakt. Dat constateert Jerry Broton in zijn mooie, erudiet geschreven boek Een geschiedenis van de wereld in twaalf kaarten. Het geloof in de objectiviteit van kaarten is de afgelopen decennia grondig herzien. Wereldkaarten zijn altijd subjectief en weerspiegelen vooral een bepaalde cultuur en tijd.
‘Er wordt in dit boek niet betoogd dat de cartografie een gestage ontwikkeling naar wetenschappelijke nauwkeurigheid en objectiviteit doormaakt, maar dat er sprake is van een “cartografie zonder ontwikkeling”, die verschillende culturen op specifieke momenten in de tijd voorziet van bepaalde beelden in de wereld’ (21), zo verduidelijkt Broton, die als professor Renaissance Studies werkzaam is aan de Queen Mary University in Londen.
Vergelijkbare vraagstukken
Het boek presenteert twaalf kaarten uit verscheidene culturen en momenten in de geschiedenis. De benaderingswijze is origineel: Broton analyseert hoe de kaarten tot stand kwamen, met welke problemen de kaartmakers te kampen hadden en welke rol cultuur en tijdsomstandigheden daarbij speelden. De schrijver neemt daartoe processen onder de loep als waarneming, abstractie, schaal, selectie, perspectief en projectie.
De cartografen moesten dealen met vergelijkbare vraagstukken. Maar ze losten deze ieder op eigen manieren op, waarbij ze soms uitgingen van religieuze, emotionele, politieke of financiële redenen. Alle kaarten ontstonden uit een wereldbeeld, en zelf creëerden de kaarten op hun beurt weer nieuwe wereldbeelden.
Geografia
Aan bod komen twaalf cartografen en hun kaarten. Het betoog begint uiteraard met Ptolemaeus, ‘de grondlegger van de moderne cartografie’, die omstreeks 150 na Christus het omvattende werk Geografia publiceerde. Het werk was geschreven op een papyrusrol in acht delen, en bevatte alle Griekse kennis uit de voorgaande duizend jaar over de afmeting, vorm en reikwijdte van de bewoonde wereld. Die Griekse kennis betrof niet alleen feitelijke geografische informatie, maar ook methodische adviezen ‘om de wereld in kaart te brengen’ (zoals wiskundige formules) en een relaas over de rol van de astronomie.
Fabelachtige wezens
Broton behandelt verder de Hereford Mappa Mundi (ca.1300), waarop Jeruzalem in het midden van de wereld is gesitueerd en waar aan de randen allerlei monsters en fabelachtige wezens rondvliegen die het kwaad of het onbekende moeten voorstellen.
Andere kaarten die de revue passeren zijn onder meer de wereldkaart van Martin Waldseemüller (1507), de Atlas Maior van Joan Blaeu (1662) de Petersprojectie (1973) en natuurlijk het tegenwoordige Google Earth.
Geen kaart is af
In het slothoofdstuk van dit boek, dat prachtige illustraties bevat, trekt Broton enkele conclusies. De belangrijkste daarvan is dat kaarten geen reflectie van de wereld zijn, maar juist een opvatting over de wereld weergeven. Kaarten zijn nooit een objectieve weergave van de werkelijkheid. In de woorden van Broton zelf:
Ik hoop dat dit boek aantoont dat geen kaart een definitief, transparant, objectief beeld op de wereld biedt. Dat kan ook niet. Elke kaart is het resultaat van een doorlopende dialoog tussen makers en gebruikers, wier inzicht in de wereld voortdurend verandert. Wereldkaarten kennen een permanente wordingsgeschiedenis, waarbij wordt gelaveerd tussen de rivaliserende belangen van opdrachtgevers, makers, consumenten en de wereld waaruit ze voortkomen. Om dezelfde reden kun je onmogelijk zeggen dat een kaart echt af is. (503)