De Wevers Augustus

7 minuten leestijd
Keizer Augustus (Archeologisch Museum van Mérida)
Keizer Augustus (Archeologisch Museum van Mérida)
Keizer Augustus (Archeologisch Museum van Mérida)
Keizer Augustus (Archeologisch Museum van Mérida)

1.

Mijn geliefde kreeg nooit genoeg van verhalen over de Romeinse keizers. Het was beslist niet alleen om mij een plezier te doen dat ze op een vrijdagavond voorstelde een TV-programma te kijken over Constantijn de Grote. Dus zaten we met een wijntje op de bank, tegen elkaar aangekropen, om te zien wat Cambridge-hoogleraar Keith Hopkins had te vertellen over de kerstening van het Romeinse Rijk.

Hopkins, die gold als een grootheid in mijn vak, deed zijn uitleg aardig, maar stelde mijn geliefde toch teleur. Ik merkte het aan van die kleine dingen: ze zat wat minder ontspannen op de bank en nipte net iets te vaak van haar wijn. Uiteindelijk kwam het hoge woord eruit. “Is dit alles wat bij jullie een hoogleraar te vertellen heeft? Dat Constantijn het christendom begunstigde, dat heb ik al op het gymnasium geleerd hoor.” En dan, na een korte pauze, de uppercut: “Trouwens, dat leert iederéén.”

Ik herinner me niet welke gelegenheidsargumenten ik naar voren heb gebracht om goed te praten dat een hoogleraar van een van ’s werelds meest prestigieuze universiteiten middelbare-schoolstof uitlegde. Waarschijnlijk heeft dat gat in mijn geheugen te maken met het feit dat ik de argumenten ook niet geloofde. Op die avond in 1995 zonk een simpele waarheid bij me in: wie de Oudheid wil uitleggen – en dat werd later mijn vak – moet er enerzijds rekening mee houden dat er mensen zijn die er weinig van weten en moet er anderzijds aan denken dat je niet met een simpel verhaal kunt aankomen bij degenen die er speciaal voor zijn gaan zitten.

2.

Deze twee doelgroepen bestaan bij alle wetenschappen en ook de relatieve verschuiving van oppervlakkige kennismaking naar verdere verdieping komt overal voor. Steeds meer mensen stromen immers door naar steeds hogere opleidingen.

Er zijn allerlei manieren om beide groepen te bedienen. Het geestigste voorbeeld van beide niveaus is het boek Niks relatief, waarin Vincent Icke de relativiteitstheorie uitlegt. Wie de eerste, eenvoudige helft heeft gelezen, kan het boek omdraaien en leert het wiskundige bewijs begrijpen. Of neem de diëtiek: de know how haal je uit Sonja Bakker en de know why vind je bij Ivan Wolffers. De curator in een museum doet hetzelfde als hij aan het begin van de zaal een bord ophangt met algemene informatie en kleine bordjes met specifieke informatie plaatst bij de tentoongestelde voorwerpen. Kennisoverdracht is, met een woord van Sagan, het oprichten van ladders.

3.

Laat ik nu dan eindelijk eens ter zake komen, want ik schrijf dit stukje omdat Bart De Wever, de burgemeester van Antwerpen en de leider van Vlaanderens grootste rechtse partij, een paar dagen geleden in de Vlaamse zakenkrant De Tijd uitpakte met een uitgebreid artikel over het belang van tweeduizend jaar geleden overleden keizer Augustus. Daarin presenteert hij de antieke heerser zó dat deze in De Wevers straatje past. Historische figuren lenen zich daar doorgaans goed voor: met wat handig selecteren kom je er altijd wel. Een Nederlands voorbeeld dat me te binnen schiet is een artikel van Eva Ludemann, die Augustus in de helaas ter ziele gegane krant De Pers presenteerde als het panacee voor alle Europese kwalen en daarbij ook een stuk of wat mensenrechtenschendingen wegmoffelde.

Het fundamentele probleem is dat Augustus dood is en niets terugzegt. Wij vormen een idee over hem en kunnen aan de hand van het bronnenmateriaal alleen zeggen of er overeenstemming is met ons idee. De Oudheid spreekt niet tot ons; wij zijn het die spreken en de enige manier om de Oudheid te leren kennen is te luisteren of er een echo is. Soms klinkt die niet en lijkt ons idee onjuist, soms is er wel weerklank en dan zijn we de waarheid iets meer op het spoor, maar doorgaans echoot iets terug dat zich alle kanten op laat redeneren. De waarheid gebiedt dan te zeggen dat de historische wetenschappen een indrukwekkend arsenaal hebben ontwikkeld om ongemakkelijke informatie weg te praten of te presenteren als onverwachte bevestiging van wat men zocht te bewijzen.

Om een voorbeeld te geven: ik denk wel eens dat geen van Augustus’ tijdgenoten zich realiseerde dat hij een monarchie aan het stichten was. Alle contemporaine bronnen zeggen dat hij de republiek herstelde en alle tijdgenoten accepteerden dat zo’n republiek een sterke man, een princeps, nodig had om haar te beschermen. Een contemporaine auteur als Velleius Paterculus heeft evident niet in de gaten dat Augustus geen republikein was. Voor zijn tijdgenoten bracht Augustus rust en men kreeg pas later door dat er iets fundamenteel was veranderd. Er is één puzzelstukje dat in mijn theorie niet past en dat redeneer ik weg met de hulphypothese dat het, omdat het wordt gevonden in een jongere bron, wel niet authentiek zal zijn. (Bonuspunten voor wie weet welk puzzelstukje ik bedoel.)

Dat ik iets wegpraat is geen charlatanerie maar het simpele gevolg van het feit dat onze informatie onvolledig is en dus inconsistent. We hebben wel wat gegevens en een professioneel historicus kent de puzzelstukjes uiteraard allemaal, maar we hebben niet voldoende informatie om representatief van niet-representatief te onderscheiden. Je moet altijd iets terzijde schuiven omdat het niet past, en het oordeel daarover bevat een element van subjectiviteit. Elke wetenschap heeft zijn uitbijters en het kernprobleem van de oudheidkunde is dat ze niet in staat is deze methodisch te benoemen.

Om – voordat ik naar De Wever ga – even een misverstand op te ruimen: het bovenstaande wil niet zeggen dat er sprake is van totaal relativisme. Als een Tom Holland in Persian Fire Xerxes’ nederlaag in zijn Griekse campagne verklaart door een opstand in Babylon te postuleren waarvoor geen bewijs bestaat, is dat slechte geschiedenis. Als hij claimt dat de gebeurtenissen tijdens die campagne de bakermat vormen van het oost-west-conflict en dat 9/11 alles heeft te maken met 480/479, dan moet hij daarvoor bewijs op tafel leggen. Als een Fik Meijer schrijft dat Archimedes met brandspiegels schepen in brand heeft gestoken, dan is dat in strijd met de natuurwetten (en trouwens ook met de bronnen) en redeneert Meijer als een pseudowetenschapper.

Het is dus beslist niet zo dat werkelijk alles kan, maar de oudheidkundige heeft, zolang hij geen niet-bestaande feiten of verbanden verzint en blijft binnen de grenzen van de natuurwetten, een aanzienlijke vrijheid om informatie links- of rechtsom te draaien. Het portret dat De Wever van Augustus schetst is selectief en ingegeven om een bepaald politiek punt te maken, maar het ligt binnen de marge van wat te verdedigen is (al zou ik het zelf nooit zo hebben geschreven).

4.

De tijd dat ik elke dag twee Vlaamse kranten las, ligt helaas achter me. Uit wat ik heb meegekregen leid ik echter niet af dat Vlaamse hoogleraren hebben geprotesteerd tegen De Wevers voorstelling van zaken. Dat is ook logisch, want het is lastig erop te reageren. De Wever schrijft voor een algemeen publiek; uitleggen dat hij het verleden in een bepaalde richting manipuleert is op dat voorlichtingsniveau moeilijk.

Het enige wat je lijkt te kunnen doen, is een stuk schrijven waarin je een andere selectie presenteert. Loonis Logghe (UGent) heeft De Wever op deze wijze van repliek gediend. Ikzelf heb ooit een stuk gewijd aan Ludemann. Dat zou ik om twee redenen echter zo niet meer doen.

  1. Een breed publiek moet niet alleen weten dat De Wever een verouderde, selectieve, bevooroordeelde visie presenteert, het moet ook weten waarom de nadruk die wetenschappers leggen op andere aspecten, een accurater beeld oplevert. Laat je dit na, dan bevestig je vooral het vooroordeel dat de wetenschap het altijd beter denkt te weten: “Het zit in een lab en het heeft gelijk”, in de onsterfelijke woorden van Christian Jongeneel.
    Een publiek dat al iets meer weet, zoals de vrouw die ik in de eerste alinea noemde, zal redeneren dat oudheidkundigen eigenlijk niets bieden wat niet al bekend was.

  2. Op beide niveaus is degene die op een De Wever of een Ludemann reageert, vooral bezig de reputatie van de oudheidkunde als serieus te nemen wetenschap te beschadigen. We verdedigen het dorp door het te vernietigen.

5.

Kortom, stukken als die van De Wever en Ludemann plaatsen de oudheidkundige voor het blok. Ze beïnvloeden het beeld van de Oudheid, doen dat niet zoals wetenschappers het graag zouden willen, maar kunnen alleen worden tegengesproken met een middel dat erger is dan de kwaal.

Ik denk echter dat er een vrij simpele uitweg is, namelijk de erkenning dat het verleden voor elk doel kan worden gebruikt en misbruikt, dat de oudheidkunde een verschrikkelijk subjectieve aangelegenheid is en dat ze juist daarom waardevol is. Of je je nu beperkt tot klassieke talen, tot archeologie of tot geschiedenis: de Oudheid zélf is te manipuleerbaar om van grote waarde te zijn, maar het denken over de Oudheid is een relevante exercitie.

Ik heb gisteren een voorbeeld gegeven van wat ik me daarbij voorstel: ik wees erop dat het zwijgen van Velleius Paterculus over Vinicius’ oorlog in Germanië hoogst suggestief is. Dat is echter een makkelijk voorbeeld. Het gaat me om een principiëlere exercitie, die nooit zo goed onder woorden is gebracht als door de Amerikaanse dichter Donald Rumsfeld:

As we know,
There are known knowns.
There are things we know we know.

We also know
There are known unknowns.
That is to say
We know there are some things
We do not know.

But there are also unknown unknowns,
The ones we don’t know
We don’t know.

Oudheidkundigen hebben zich aangeleerd schaarse informatie te hanteren en onderkennen diverse problemen. Archeologen zeggen vaak dat absence of evidence is not evidence of absence. Dat we nog altijd geen aanwijzingen hebben voor buitenaards leven, wil nog niet zeggen dat het er niet is.

Classici kennen de eliminatie van bronnen en de eliminatie van manuscripten. Beide vormen een equivalent van de bevestiging die Italiaanse bronnen zouden hebben gegeven aan een Ghanees gerucht dat er in Irak massavernietigenswapens lagen – het Italiaanse bericht bleek afgeleid van het Ghanese bericht en bevestigde dus niets.

De zojuist genoemde Keith Hopkins introduceerde de naam “Everest Fallacy” voor het verschijnsel dat informatie nooit gaat over het representatieve maar altijd over het uitzonderlijke. De kranten schrijven wel over faillissementen maar zelden over ondernemingen die het gewoon redelijk doen. De positivistische misvatting heb ik gisteren geïllustreerd in mijn stukje over bronnenhoppen. Het principe van testis unus testis nullus wil zeggen dat één bron een uitbijter kan zijn. Ik paste het heel sneaky toe om dat verrotte puzzelstukje weg te redeneren dat mijn stelling weersprak dat niemand heeft gemerkt dat Augustus een monarchie aan het stichten was.

De oudheidkunde draait om het hanteren van informatie en daarin zit de waarde. Het leert je denken. Ik wil het belang niet overdrijven, want je kunt hetzelfde leren door de krant zorgvuldig te lezen. Wie in de smiezen heeft hoe selectief onze bestuurders met informatie omgaan, weet dat hij op zijn hoede moet zijn als een politicus uitlegt wie keizer Augustus was.

~ Jona Lendering

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Jona Lendering is historicus, webmaster van Livius.org en docent bij Livius Onderwijs. Hij publiceerde verschillende boeken en verzorgt een nieuwsbrief over de Oudheid. Zie ook zijn blog: mainzerbeobachter.com

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×