In een Cadillac naar het vernietigingskamp

Deportatie van de Joodse psychiatrische patiënten van Endegeest
11 minuten leestijd
Kasteel Endegeest
Kasteel Endegeest (CC BY-SA 4.0 - Marianne Cornelissen-Kuyt - wiki)

We schrijven 13 mei 1943. Op hun paasbest gekleed staan ze voor de psychiatrische inrichting Endegeest, een vijftiental mannen en vrouwen. Joodse psychiatrische patiënten zijn het. Ze gaan ergens anders naar toe, naar een speciale joodse inrichting. En, voor zo’n gelegenheid kleed je je natuurlijk netjes aan. Een busje brengt hen naar het station. En dan gaat het enkele reis Westerbork. Naar dat blitzsaubere kamp met die keurig schone barakken en gebloemde gordijntjes. Na een niet onprettig verblijf van drie dagen in Westerbork worden ze in veewagens geschopt en afgevoerd naar het vernietigingskamp Sobibor. Nog op de dag van hun aankomst vinden ze daar de dood.

Levi Fruitman was erbij. Levi, de kleine, vrolijke Levi, die op Endegeest voorman was op de kolenwagen die brandstof naar de verschillende paviljoens moest brengen. En Maupie van Gelderen, die ze op Endegeest ‘de keukenprins’ noemden. Alleen al om hen recht te doen moest het relaas van deze gruwelijke deportatie boven water komen. Een reconstructie van de oorlogsjaren op Endegeest.

Hartaanval

In de Leidse bioscoop Trianon is Zarah Leander te bewonderen in haar nieuwste filmwerk Het verleden. Aardig, want een beetje afleiding zullen de Leidenaars wel kunnen gebruiken. Iedereen heeft op deze dag namelijk zijn radio moeten inleveren bij de Duitse bezetter. De muziek moet voorgoed uit de lucht. Maar vooral het elke dag terugkerende ‘Landgenoten, houdt moedig stand!’ van Radio Oranje. Voor vele Leidenaars een afschuwelijke dag dus, die dertiende mei 1943. Maar volgens Leidenaar Tom Rasser is er op die dag iets gebeurd dat nog veel afschuwelijker is.

Mijn opa – hij heette Nieuwkoop – had een vervoersbedrijf in Oegstgeest. Hij reed veel voor de psychiatrische inrichting Endegeest in Oegstgeest. Twee van zijn Cadillacs waren omgebouwd tot ambulance. Op 13 mei 1943 moest hij weer eens naar Endegeest om een aantal patiënten op te halen. Niks bijzonders. Dat gebeurde wel meer. Maar hij kreeg argwaan toen hij de Duitse officieren op het terrein van Endegeest zag. En die argwaan werd nog groter toen hij zag hoe de patiënten na de rit op het Leidse station in een veewagen werden geschopt. Hij ging daarover tekeer tegen de Duitsers, hij vloog een van de officieren aan. Zo kwaad werd hij, dat hij ter plekke een hartaanval kreeg. Nee, gelukkig is hij daaraan niet gestorven.

Endegeest. Zowel patiënten als personeel hadden het er in het begin van de oorlog niet slecht. Er waren stukjes land waarop aardappelen en groenten werden verbouwd. Maar in 1942 werd het al minder. Toen stierven er in Endegeest 31 mannen en 26 vrouwen. In het jaarverslag over 1942 schreef geneesheer-directeur dr. F.J. Stuurman dat het sterftecijfer in vergelijking met de vooroorlogse jaren was verdubbeld. Er was een kleine dysenterie-epidemie geweest en de mannen en vrouwen waren door gebrek aan voeding gemiddeld zo’n negen kilo afgevallen.

Dr. H.C. Jelgersma, geneesheer aan Endegeest en controlerend psychiater van de GG GD te Leiden, constateerde in zijn artikel Over den invloed van den oorlogstoestand op de geestelijke volksgezondheid een verminderde opneming van krankzinnigen, ‘een verminderd hulp zoeken bij de autoriteiten voor de opneming van een geestesziek familielid’. Wellicht, zo stelde hij, hadden de moeilijker levensomstandigheden, die een uitwendig conflict vormen, de neurosen min of meer verdrongen.

Het verhaal van Jelgersma is helder en nuchter, maar één aspect wordt buiten beschouwing gelaten. Hitlers mening over krankzinnigen en zwakzinnigen was bekend. Hij zou hen het liefst allemaal uitgeroeid zien en had daar in het geheim in Duitsland ook allang een begin mee gemaakt met de actie Tiergarten 4. Er moest immers een gezond Germaans ras opstaan en daarbij konden geesteszieken niet worden gebruikt. Misschien, heel misschien, ligt het daar wel aan dat sommige mensen in die oorlogsjaren minder professionele hulp zochten voor hun krankzinnige zoon of dochter. Zeker is dat de joodse psychiatrische patiënten geen hulp hadden gezocht bij Endegeest, als ze hadden geweten welk lot hen te wachten stond.

Ene dr. Speyer, vertrouwensarts van de Joodsche Raad, sprak op 8 juni 1942 met dr. Thyssen, die stafarts was bij de Zentralstelle für Jüdische Auswanderung. Deze organisatie stond onder leiding van Aus der Fünten, de man die verantwoordelijk was voor de deportaties van joden. Dr. Thyssen noemt in het voornoemde gesprek een aantal groepen die vrijgesteld zijn van deportatie. Daaronder bevinden zich joden met ‘Geistes- gestörtheiten und artverwandte Krankheiten’. Nog geen maand later komt de Zentralstelle op deze beslissing terug. Voor de joodse krankzinnigen in Endegeest moet deze beslissing fataal zijn geweest.

Poort en voorgebouwen van Endegeest, 1942
Poort en voorgebouwen van Endegeest, 1942 (CC BY-SA 4.0 – RCE – wiki)

Ooggetuige

Verpleger A. Krom is ooggetuige geweest van de wegvoering van de joodse psychiatrische patiënten. De heer A. Krom, in de oorlogstijd verpleger bij Endegeest:

Na de oorlog is er nooit meer over de zaak gesproken. Achtendertig jaar heb ik op Endegeest gewerkt. In maart 1933 ben ik er begonnen. Aan de vooravond van de dertiende mei 1943 kregen we bericht dat de joodse patiënten zouden worden overgeplaatst naar een speciale joodse inrichting. In mijn groep zat een patiënt die Maupie van Gelderen heette. Hij werkte in de keuken, we noemden hem gekscherend ‘de keukenprins’. Voor geen goud wilde hij weg. Hij stribbelde behoorlijk tegen. Op de andere afdelingen zaten ook nog wat joodse patiënten. Een groepje van twaalf, hoogstens vijftien, mensen bij elkaar. Op de ochtend van de dertiende mei stonden ze in hun zondagse kleren te wachten op het transport. Met een busje werden ze opgehaald. Hoofdbroeder Boot, een sympathieke kerel, is vrijwillig meegegaan om hen te begeleiden. Ze zijn met de trein naar Westerbork gebracht. Na terugkomst zei Boot dat ze daar hartelijk, bijna hoffelijk, waren ontvangen. Ze kregen bij aankomst een consumptie aangeboden door de sportjournalist Han Hollander, die daar achter de bar stond.

De deportatie vond plaats op klaarlichte dag. Voor zover ik weet waren bij het vervoer hoofdzakelijk Nederlanders betrokken. De patiënten werden goed behandeld. Van schoppen of slaan heb ik niks gezien. Maar ik heb het busje ook niet echt zien wegrijden, het stond geparkeerd om een hoek. Maupie verzette zich wel, maar hij moest toch mee. Broeder Boot zei: ‘Kom nou Maupie, we gaan even ergens anders naar toe’.

Ze hebben ons altijd verteld dat de joodse patiënten naar een speciale inrichting zijn gebracht. Later begreep ik natuurlijk wel wat er werkelijk met hen was gebeurd. Na de oorlog is er nooit meer over de zaak gesproken. Enkele mensen van de leiding hadden wel boter op hun hoofd. Ze stonden op goede voet met de Duitsers. Als je weet dat de Leidse burgemeester De Ruyter van Steveninck in de beheerscommissie van Endegeest zat, een NSB-burgemeester, kan het ook eigenlijk niet anders. Maar dat de leiding welbewust aan de deportatie van deze joden heeft meegewerkt, is niet zo. De namen van die mensen waren natuurlijk zo te krijgen bij het Bevolkingsregister. Of waarnemend-geneesheer directeur Borgerhoff Mulder heeft geweten van deze deportatie? Ik denk het niet. Ik denk dat hij net zo verrast was als wij over deze maatregel. Hij was zeker niet fout. Als er dan toch iemand sympathie had voor de Duitsers, zou ik eerder aan Jelgersma denken.

Lijkenhuisje

We hadden in de oorlog ook wel onderduikers op Endegeest. Daar was ene meneer Frank bij, een zoon van iemand die een kledingwinkel had in de Haarlemmerstraat. Op een keer kwam de Sicherheitspolizei voor een controle en toen heeft hij zich schuilgehouden onder de dekens. We deden net alsof hij een patiënt was. De Duitsers waren doodsbang voor psychiatrische patiënten. We maakten de Duitsers extra bang. Zo van: ‘Kijk uit, hoor, anders vliegt hij je straks naar de keel.’

Tegen het einde van de oorlog was het een verschrikkelijke toestand op Endegeest. Er was geen brandstof meer zodat de verwarming niet werkte. Ook de wasserij draaide niet meer. Met de hygiëne was het erg slecht gesteld. Als er een patiënt overleed, ging hij naar het lijkenhuisje op het terrein van Endegeest. Gewoonlijk werd hij daar na een dag of wat vandaan gehaald om ter aarde te worden besteld. Maar tegen het eind van de oorlog liep dat niet goed meer. Ten eerste was het vervoer naar de begraafplaats Rhijnhof te gevaarlijk vanwege de beschietingen en bovendien waren er bijna geen kisten meer. De lijken moesten dus langer bij ons blijven liggen. Dat stonk soms verschrikkelijk. Als er gelegenheid was, werden de mensen in een kist met een scharnierende bodem naar de begraafplaats Rhijnhof gebracht. De bodem werd boven de kuil opengeklapt en de kist kon weer mee voor de volgende dode.

In 1943 is er sprake van dat alle patiënten uit Endegeest moeten worden overgeplaatst naar een andere inrichting omdat men in de kuststrook een aanval van de geallieerden verwachtte. Staf en patiënten zijn erg ongerust. Wat hangt hen in vredesnaam allemaal boven het hoofd? Gelukkig wordt de evacuatie afgelast. Een groot aantal Leidse artsen legt op 25 maart van dat jaar het werk neer als protest tegen de instelling van de zogenaamde Artsenkamer. Wie voor die Artsenkamer tekende, een instelling die is te vergelijken met de Kultuurkamer, conformeerde zich min of meer aan het beleid van de Duitse bezetter.

Geneesheer directeur Borgerhoff Mulder betoont zich solidair met deze artsen en wordt daarvoor op 29 april geschorst. Een dag later al wordt de schorsing opgeheven. Zijn collega Jelgersma tekent wel voor de Artsenkamer. P.J. Koole, in de oorlog werkzaam als bureau-ambtenaar en later lid van de directie:

Ja, het was algemeen bekend dat Jelgersma lid was van de Artsenkamer. Hij had wel bepaalde Duitse sympathieën. Ook onder het verplegend personeel had je mensen die de nieuwe orde niet afkeurden. Vooral veel Duitse verpleegsters waren echt fout. Jelgersma heeft zich later voor de zuiveringscommissie wel moeten verantwoorden. Hij is bijna een jaar ‘gestaakt’ geweest, zoals dat heet. Hij mocht niet op het terrein komen. Ik weet dat zo goed omdat ik hem elke maand zijn salaris moest gaan brengen.

Ook mijn baas, het hoofd van de administratieve dienst, de heer Valk, moest voor de zuiveringscommissie verschijnen. Hem werden economische delicten ten laste gelegd. Hij zou de voorraden voedsel niet precies hebben opgegeven. Maar hij heeft kunnen bewijzen dat hij dat heeft gesjoemeld ten gunste van Endegeest. In die zuiveringscommissie zat vooral lager personeel. Boom bijvoorbeeld, een schoenmaker. En Van Druten. Het waren snurkers die eropuit waren de top te lichten. Maar dat is hen niet gelukt. Iedereen is naderhand volledig gerehabiliteerd. Ook de kwestie van de deportatie zal wel aan de orde zijn geweest. Wie de gegevens over de joden heeft verstrekt? Ik denk wel dat in onze administratie bekend was welke patiënten wél en welke niet joods waren. Maar het bevel tot de deportatie zal van de Ortskommandantur zijn gekomen. Ik heb zelf overigens de laatste jaren van de oorlog ondergedoken gezeten omdat ze mij te werk wilden stellen in Erfurt in Duitsland.

Mevrouw Laven-Wenke, die evenals haar man een tijd op Endegeest heeft gewerkt, weet zich nog te herinneren dat de vrouw van Jelgersma met Volk en Vaderland liep, het krantje van de NSB. Ook de wegvoering van de joodse psychiatrische patiënten staat haar nog bij.

Bij ons zat er een joods meisje op de afdeling. Cohen heette ze, Amalia Sophia Cohen. Ik kon heel goed met haar op schieten. Ze was apothekersassistente, maar jammer genoeg niet goed in het hoofd. Na die dertiende mei was ze opeens weg. Verschrikkelijk. Ze was al weg voordat ik er op kantoor kennis van kreeg.

Zwart front

Na de bevrijding in mei 1945 wordt directeur Borgerhoff Mulder in verband met zuiveringsmaatregelen geschorst. Valk, hoofd economische en administratieve dienst en dr. Jelgersma, eerste geneesheer van Endegeest, worden in hun functie gestaakt. Later worden schorsing en functiestakingen opgeheven met volledig eerherstel. De plaats van Borgerhoff Mulder wordt in 1945 ingenomen door dr. C.J. Stotijn. Op vijftien september 1947 overlijdt Borgerhoff Mulder, 68 jaar oud. In een ‘In Memoriam’ schreef zijn collega prof. dr. Carp over hem: ‘Tijdens de zo uiterst moeilijke oorlogsjaren, waarin aan tact en vastberadenheid zoo hoge eisen werden gesteld, had hij de leiding. Ontgoochelingen bleven hem niet gespaard, maar ook deze kwam hij te boven. Toch zullen de laatste jaren zijn fysieke gezondheid zeker hebben ondermijnd en telkens moest hij – zij het voor korten tijd – zijn werk onderbreken.’

Een vooraanstaand medicus en naaste collega van Borgerhoff Mulder, een man die een prominente rol op Endegeest heeft vervuld (zijn naam is bij de redactie bekend) zegt het volgende over Borgerhoff Mulder:

Tijdens de bezettingstijd kreeg geneesheer directeur dr. Stuurman een hartaanval. Hij was niet langer in staat om zijn functie uit te oefenen en Borgerhoff Mulder nam in 1943 automatisch zijn taak waar. Tot aan die tijd had Borgerhoff Mulder uitsluitend op het paviljoen Rhijngeest gewerkt en met de patiënten van Endegeest was hij dus geheel onbekend. Hij moest vanzelfsprekend op Rhijngeest blijven werken en liet daarom het werk over aan een assistent.

De wegvoering van de joodse patiënten kwam geheel onverwacht. Ik was op die dag toevallig vrij. Er is naderhand nog een bijeenkomst geweest van artsen waarin verwijten aan het adres van Borgerhoff Mulder zijn gemaakt. Hij zou niet voldoende verzet hebben geboden. Maar je weet natuurlijk nooit hoe de Duitsers hem onder druk hebben gezet.

Het was een verschrikkelijk moeilijke tijd. Na de oorlog zijn we zoals dat heet ‘gestaakt’. Jelgersma, Borgerhoff Mulder en ook ik moesten voor de zuiveringscommissie verschijnen. Die commissie was samengesteld uit leden van het lagere personeel. De deportatie van de joden is daarin natuurlijk aan de orde geweest en Borgerhoff Mulder moest zich daarvoor verantwoorden. Er zijn toen geloof ik wel een paar mensen geschorst, ja. Maar moet dit nu echt allemaal weer in de openbaarheid komen?

Borgerhoff Mulder was een gezagsgetrouw man. De verplegers hebben destijds de joden voor hem moeten uitzoeken. Naderhand heeft hij hier verantwoording over moeten afleggen en dat heeft hem zeer ontgoocheld. Echt Duits-minded was hij niet maar wel wisten we allemaal van zijn sympathie voor het Zwart Front (Nederlandse fascistische organisatie, red.) We maakten er wel eens grapjes over. Die sympathie dateerde van voor de oorlog. Er waren toen wel meer mensen die geen vertrouwen meer hadden in de democratie en die iets nieuws wilden. Maar later hebben ze hun dwaling wel ingezien. Of Borgerhoff Mulder ook daadwerkelijk lid is geweest van het Zwart Front? Nee, dat geloof ik niet.

Wat had Borgerhoff Mulder kunnen doen tegen die deportatie? Twee dingen. Hij had kunnen weigeren. In dat geval was hij opgepakt en naar een concentratiekamp overgebracht. De patiënten hadden dan door het verplegend personeel moeten worden aangewezen. Dat personeel heeft dat ook inderdaad moeten doen omdat Borgerhoff Mulder in Endegeest onbekend was en de patiënten dus niet kende. Maar, hij had ook kunnen meewerken en het personeel verzoeken de patiënten aan te wijzen. Dat laatste heeft hij wellicht gedaan. Maar daarbij moet toch wel worden vermeld dat Borgerhoff Mulder gedurende de gehele bezettingstijd joodse patiënten in zijn woning heeft gehad. Daarbij waren verschillende op de voorgrond tredende figuren. Endegeest was een van de laatste ziekenhuizen van waaruit patiënten werden weggevoerd. Er bestond de hoop dat wij hiervoor gespaard zouden blijven. Maar het heeft niet zo mogen zijn.

Gnadentod

Naar schatting vonden zo’n vijftien joodse patiënten uit Endegeest de dood in Sobibor. Ze werden met een stukje zeep en een handdoek naar de doucheruimte gestuurd. Daar werden ze samen met andere ongelukkigen bijeengedreven. Na zo’n half uur stierven ze de vergassingsdood. Rechtop, want er was geen ruimte om te vallen, tenminste, niet totdat de speciaal daarvoor geconstrueerde vloer van de gaskamer wegklapte. Maupie van Gelderen was erbij. Froukje Rood van Zand, Amalia Sophia Cohen en de vrolijke Levi Fruitman, die op Endegeest altijd zei: ‘Mijn vader is rijk, ik hoef niet te werken’. Samen met nog zo’n tiental andere joodse patiënten uit Endegeest vonden zij daar in Sobibor wat Hitler omschreef als de Gnadentod.

De auteurs van dit artikel hebben geprobeerd de verklaringen van getuigen in dit verhaal te controleren aan de hand van officiële stukken van Endegeest. Het archief van Endegeest was op het moment van schrijven nog niet zo lang geleden overgebracht naar het Gemeente Archief Leiden. Elke poging om toegang te krijgen tot die stukken stuitte op tegenstand. Bij de directie van Endegeest leefde de vrees dat het archief vertrouwelijke gegevens over patiënten bevatte die misbruikt konden worden. Daarom werd toestemming tot het raadplegen van het archief geweigerd. In openbare stukken is amper melding gemaakt van de deportatie. Alleen in een kroniek ter gelegenheid van een jubileum werd over het wegvoeren van de patiënten uiterst summier vermeld: ’13 mei: De Joodse Verpleegden van Endegeest worden door de Duitsche Overheid naar Westerbork overgebracht’.

Dit artikel is geschreven door Cees van Hoore en Gert Visser en gepubliceerd in het Leidsch Daghblad van 1 mei 1993

Cees van Hoore werkte als journalist voor De Tijd, Leidsch Dagblad en Haarlems Dagblad. Hij publiceerde een aantal gedichtenbundels en proza bij diverse uitgeverijen. Zijn werk is vertaald in het Duits en het Engels. Zijn lijfspreuk: 'Frappez toujours.'

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×