Drie recente publicaties bewijzen dat de confrontatie met de Sjoa nog steeds onvermijdelijk is. Achtereenvolgens bespreek ik hier de boeken van een academische historicus, een genealoog en een nabestaande van een Sjoa-slachtoffer.
1. Arnoud Jan Bijsterveld, Ons Huis, Op zoek naar een Joodse familie in Tilburg
Dit boek verscheen eerder in het Engels: Arnoud Jan Bijsterveld, ‘House of Memories, Uncovering the Past of a Dutch Jewish Family’, reeks Zuidelijk Historisch Contact (Hilversum: Verloren: 2016)
We beginnen met dit kloeke werk van de academische historicus Arnoud-Jan Bijsterveld, hoogleraar te Tilburg en van huis uit in de middeleeuwen gespecialiseerd. In Ons huis beschrijft hij de zoektocht naar de sporen van de voormalige Joodse eigenaar en bewoners van het huis aan de Tilburgse Prof. Dondersstraat, dat hij en zijn partner in 2000 aankochten. Deze confrontatie met het recente verleden leidde tot een gedreven zoektocht naar het achterliggende verhaal en tot ontmoetingen met getuigen en familieleden van de omgekomen slachtoffers.
Ons huis is een microgeschiedenis geworden waarin de menselijke gevolgen van de Sjoa worden verteld aan de hand van het verhaal van Bertram Polak. Als historicus gespecialiseerd in de Middeleeuwen heeft Bijsterveld een grondig onderzoek gedaan in de archieven, zowel fysiek en digitaal, naar gegevens over de familie van Max Henri Polak, die in 1928 opdracht had gegeven tot de bouw van het huis.
Het onderzoek van Bijsterveld brengt hem niet alleen in contact met de verspreide historische bronnen en archivarissen, maar ook met familieleden en getuigen. De objectieve onderzoeker merkt dat hij door zijn activiteiten als historicus vragen kan beantwoorden, die al lang bij de nabestaanden hebben geleefd. De familie wist niet wat er met Bertram, de zoon van Hans Polak, gebeurd was tussen zijn terugkeer uit het leger in mei 1940 en de dag, 17 augustus 1942, waarop hij in Auschwitz werd vermoord met een dodelijke injectie. Bijsterveld kon deze tijdlijn invullen en de familie daarover inlichten.
De impact van zijn onderzoek maakte grote indruk op Bijsterveld, die daardoor een nieuwe dimensie heeft ontdekt in zijn beroep als historicus. Voor betrokkenen zelf is het vaak te aangrijpend is om de feiten te achterhalen, terwijl de historicus dit wel kan. Het delen van deze feiten met familie is een emotioneel proces, dat doorgaans niet tot het werk van historici behoort. In 2011 woonden de nakomelingen de plaatsing bij van de Stolperstein die herinnert aan Bertram Polak. In Ons huis wordt het herinneringsproces geïntegreerd in het bredere kader van historisch bronnenonderzoek.
De humanitaire dimensie van historisch onderzoek naar de lotgevallen van individuele Sjoa-slachtoffers ontstaat door de reconstructie van feiten uit de vernietigde de levens en het beantwoorden van de vragen die bij directe nabestaanden en anderen leven. In het verlengde daarvan ligt het faciliteren van de herinnering aan de omgekomen slachtoffers door het plaatsen van een monument en het maken van een documentaire.
2. Elise Wensvoort-Oranje, De zoektocht naar Lexa. Het laatste transport
Verschenen in 2021 (Kirjaboek)
De Delftse auteur Elise Wensvoort-Oranje is geen academisch historicus, maar houdt zich al jaren bezig met lokaal genealogisch en historisch onderzoek. Toen zij onderzocht welke mannen uit Delft hadden meegevochten in de Slag bij Waterloo, stuitte zij op de joodse familie Kreijsig. Vervolgens kwam zij via de stamboom terecht bij de nazaten die omgekomen waren in de Sjoa, behalve, waarschijnlijk, één, het meisje Lexa. geboren in 1940. De schrijfster doet gedetailleerd verslag van de zoektocht naar Lexa en heeft haar boek opgedragen aan haar. De vraag die centraal staat is of Lexa inderdaad de oorlog heeft overleefd.
Bij het onderzoek heeft de auteur alle mogelijkheden gebruikt die het internet en de gewone archieven voor onderzoekers op dit gebied bieden. Het boek is geïllustreerd met vele foto’s van de personen en afbeeldingen van de gevonden archiefstukken, met verklarende bijschriften. De ingewikkelde procedures voor het verkrijgen van Sperres (tijdelijk uitstel van deportatie) wordt aan de hand van de gevonden documenten helder uitgelegd. De auteur heeft veel tijd en moeite gestoken in het geven van de juiste contextinformatie bij de illustraties, waardoor het verhaal een veel bredere betekenis krijgt dan de individuele lotgevallen van het meisje Lexa.
Mijn oog als historicus viel op de afbeelding van de registratiekaart van Lisette Soep-Lemon in het Aufenthaltslager Bergen-Belsen (p. 207). Daarop staat haar vermeld Sperrenummer: 120.000 Stempel, Liste 9/365. Een dergelijk stempel gaf recht op deportatie naar Bergen-Belsen of Theresienstadt, maar dat dit werd vermeld in de administratie van Bergen-Belsen, was mij niet bekend. Wat zegt dit over de administratie van de Joodsche Raad? Dat is in ieder geval een vraag die tot nader onderzoek inspireert.
De auteur is als mens betrokken bij haar onderwerp en in die zin is er overeenkomst met Ons huis van Bijsterveld, Ze maakt er geen geheim van dat die menselijke betrokkenheid de drijvende kracht is voor haar onderzoeks- en schrijfproces. Ook dat is een overeenkomst met het hiervoor besproken boek. De toon van Wensvoort-Oranje is direct en menselijk, omdat zij het verhaal vertelt aan het onderwerp van haar zoektocht, Lexa. Het contrast met de zeer kille administratieve teksten van documenten zoals registratiekaarten en overlijdensakten is groot, maar wordt gecompenseerd door de verhalende, menselijk toon van de schrijfster. Haar motto zou de motivatie van iedere Sjoa-historicus kunnen zijn:
‘Van een groot aantal mensen is de toekomst gestolen. Maar hun verleden kan ik ze weer teruggeven.’ (p. 9)
De feiten van dit verhaal kloppen tot in detail en het relaas wordt op een menselijke, empathische toon verteld. Daarmee krijgt De zoektocht naar Lexa een zeer persoonlijke lading, die niet overmatig emotioneel is. Ondanks de vele details is het een zeer leesbaar boek geworden. Voor het antwoord op de vraag wat er echt met Lexa is gebeurd, verwijs ik iedereen naar het boek.
3. Paul Beek, Het trieste verhaal van Edith Rosey Beek. Eenzaam op weg naar Auschwitz
Verschenen in 2020 (Boekscout)
Paul Beek beschrijft het verhaal van het Goudse meisje Edith Roseij Beek, die in onderduik werd gearresteerd door rechercheurs van de Nederlandse politie, de beruchte Haagse Documentatiedienst. Via Westerbork werd zij naar Auschwitz gedeporteerd en daar is zij vergast. Edith Roseij is een van de vele familieleden van Paul Beek die de Sjoa niet hebben overleefd. Hij heeft jarenlang onderzoek gedaan in archieven om haar en de lotgevallen van anderen te verzamelen en vast te leggen. Ook Beek is geen academisch historicus, maar beheerst het vak van onderzoeker door zijn jarenlange praktijkervaring.
Dat de auteur als familielid persoonlijk zeer bij het verhaal van Edith Roseij is betrokken, heeft niet geleid tot een emotionele stijl. Beek heeft het verhaal van de Goudse lagere school leerling op een heldere en analytische manier vastgelegd. Er is veel aandacht voor details en hij beschrijft nauwgezet wat zijn eigen ervaringen tijdens de zoektocht zijn, zoals zijn bezoek aan Auschwitz en het onderzoek in de archieven. Een vraag die hem bezighoudt en die deels door de naoorlogse strafdossiers wordt beantwoord, betreft de arrestatie van het meisje. Wie waren hiervoor verantwoordelijk? De naoorlogse verklaringen in de strafdossiers van de betrokken functionarissen, waarvan Beek een aantal delen letterlijk citeert, geven een duister beeld van de verantwoordelijke politieagenten en tipgevers. Gebrek aan geheugen ging kennelijk ook gepaard met een gebrekkig geweten.
De auteur kan niet alle vragen beantwoorden, maar heeft geen mogelijkheid onbenut gelaten om het verhaal Van Edith te kunnen reconstrueren en in de juiste context te plaatsen. Het boek is een klein monument geworden, niet alleen voor Edith Roseij Beek, maar voor alle kinderen die het slachtoffer van de Sjoa zijn geworden.
Afronding
Hoewel deze drie auteurs een geheel verschillende achtergrond hebben, hebben zij gemeen dat ze op zoek zijn naar antwoorden op vragen die generaties lang niet konden worden beantwoord.
Hier citeer ik de zeer toepasselijke rede van Arnon Grunberg, uitgesproken op 4 mei 2020 in de Nieuwe Kerk:
‘Als herdenken ook verlangen naar kennis is, dan zijn details belangrijk, kennis bestaat uit details, dan kunnen we het ons niet permitteren te zeggen dat wij bepaalde details niet wensen te horen omdat ze onze nachtrust verstoren.’
Alle bronnen zijn onderzocht om de gegevens in detail boven water te halen en om het verhaal in de juiste context te kunnen vertellen. Door die benadering krijgt het werk van de historicus, of hij nu academisch geschoold is of niet, een belangrijke humanitaire dimensie en is de herinnering aan de Sjoa en de slachtoffers gewaarborgd.