Leeuwarden mag dan sinds 2019 een adellijke burgemeester hebben, namelijk CDA-politicus Sybrand van Haersma Buma, toch associeer je Fryslân eerder met schaatsen, kaatsen en klunen dan met heren van stand, rijtuigen en kastelen.
Misschien ten onrechte, want de Friese adel speelde in het verleden een grote rol. Dat laat zich slecht rijmen met de mythevorming rond de ‘Friese vrijheid’ in de Middeleeuwen. Die wijst juist op sterk egalitaire verhoudingen, op ontbrekende feodaliteit en de afwezigheid van een landsheer. Feitelijk bestuurde de adellijke oligarchie het land, dat hoewel versnipperd over steeds meer delen, toch buitenlandse bemoeiallen buiten de deur hield, zonodig met de ‘kletsie’, een überlange speer/polsstok met scherpe punt en afzetvoet. Toen hertog Georg van Saksen in 1504 toch werd erkend als landsheer, bogen de Friezen de knieën niet helemaal. Ze weigerden hun land aan hem te schenken in ruil voor belening in feodale zin. Mooi niet! Ik tink it net!
Over die Friese anomalie is heel wat gezegd en geschreven. Hoe kwam dat middeleeuwse zelfbestuur tot stand, hoe konden wisselende kongsi’s effectief zijn en waarom kwam daar een einde aan? Was dit de ‘beeldbepalende en belangrijkste periode uit de Friese geschiedenis’, zoals historicus Oebele Vries meent?1 Moeten Friezen het betreuren dat Saksen, Geldersen en Habsburgers er een einde aan maakten, of… bracht dat landsheerlijke gezag vanaf 1504 een beter en doelmatiger bestuur? Was die middeleeuwse ‘vrijheid’ in werkelijkheid een vrijbrief voor schaamteloze hoofdelingen die met hun eeuwige vetes en vendetta’s, vrede en veiligheid aan hun rijlaars lapten? Betekende ‘vrijheid’ eigenlijk ‘privileges’? Vrijheid voor wie zich dat kon veroorloven?
Het rekenboek van Rienck Hemmema is venster veertien in de Canon van Friesland
Schoolvoorbeeld
In het recent uitgekomen boek Friese edelen, hun kapitaal, boerderijen in de vijftiende en zestiende eeuw – de casus Rienck Hemmema te Hitzum vormt bovenstaand vraagstuk de achtergrond voor diepgravend onderzoek naar de positie van de Friese adel. Uitgangspunt is dat de hoofdelingengeslachten zich na 1500 weliswaar aanpasten aan de centralisatie maar dat tegelijkertijd netwerken, machtsverhoudingen en reflexen uit de tijd daarvoor relevant bleven.
Dat laat zich goed illustreren aan de hand van Rienck Hemmema en Ath Roorda. Dit adellijke echtpaar oefende een boerenbedrijf uit in Hitzum, een dorpje in de buurt van Franeker. Rienck voerde over de jaren 1569-1574 een uitgebreide administratie. Dit Memoriael maakt het mogelijk hun bedrijfsvoering en levensstijl te onderzoeken en te vergelijken met andere edelen in Fryslân.
Het boek is onderdeel van een in 2016 gestart meerjarig, historisch-archeologisch onderzoeksprogramma met als titel ‘Een egalitaire samenleving? Land, adel en boeren tussen Vlie en Eems, 850 – 1600’. De auteurs, archeoloog Gilles de Langen en historicus Hans Mol, zien in Hemmema/Roorda een schoolvoorbeeld van aanpassing aan de nieuwe tijd onder de Habsburgers. Anderen gingen hen voor in die aanpassing. De succesvolste Fries van de zestiende eeuw was de geleerde ‘Friese Europeaan’ Viglius van Aytta, die topambtenaar van de Habsburgse kroon zou worden, zonder zijn Friese wortels en clientèle te vergeten.2 Een nog vroeger voorbeeld is de familie van Ewsum die in 1531 met steun van de Gelderse machthebbers in het – nu Groningse – Vredewold het eeuwige grietmanschap bemachtigde. Dat werd de basis voor een eeuwenlange dominantie.
Quote 200
Mol en De Langen trekken ook in dit boek alle registers open. Naast het Memoriael benutten ze bijvoorbeeld het Burmania boek, een genealogisch handschrift uit 1507, familie- en rechterlijke archieven, testamenten en huwelijksbrieven. Belastinglijsten stellen hen in staat een ‘Quote 200’ op te stellen van rijkste hoofdelingen. Verder koppelen ze zeventiende-eeuwse, pre-kadastrale atlassen aan kadastergegevens uit 1832 en analyseren die in een GIS, een Geografisch Informatiesysteem, om zo bezittingen beter te lokaliseren. Zo ontstaat een rijk beeld van de op- en uitbouw van adellijke vermogensposities over meer generaties. Het sluiten van een huwelijk met een juiste partner was daarin een belangrijke stap, een familiezaak.
‘Deytinghes liode’, ondanks de klankovereenkomst geen ‘datingbureaus’, onderhandelden over de materiële kant van een huwelijk. Deze ‘makelaars’ uit familiekring legden de afspraken vast in ‘meckbrieven’, huwelijksbrieven. Ook lezen we tussen de bedragen door dat Rienck zijn personeel weinig betaalde (veel verloop) en bij ene Trijntje een kind verwekte. Om een schandaal te voorkomen moest hij haar na overleg met haar advocaten afkopen. In de rekeningen is ook terug te vinden dat Ath kort daarna een ‘luxe pels’ kreeg. Een goedmakertje dus.
Wat valt er verder te weten over de Friese adel? De hogere adel trouwde liefst onderling, maar sloot de lagere adel niet uit, omdat ook hun jongere kinderen een partner moesten vinden. Tussen hoofdelingen en vrije boeren bestond niet perse een inkomens- of vermogensgrens, maar wel een standsverschil. De adel – niet-feodaal, eeuwenoud en inheems – was zich terdege bewust van zijn bijzondere positie. Friesland was minder egalitair dan wel eens wordt gedacht. Wie de kloosterkronieken uit de twaalfde en dertiende eeuw kent, kijkt daar niet van op. Sommige geslachten zoals de Cammingha’s (Cambuur!) in Leeuwarden komen daarin al met naam en toenaam voor.
Modaal
Met veel kunstgrepen construeren de auteurs dus waar de Hemmema’s woonden en hun relaties met pachters, kerk, andere edelen en boeren. Het benodigde archiefonderzoek is even knap en omvattend als af en toe taai en detaillistisch. Opvattingen van eerdere historici dat Rienck aan het potverteren was, delen Mol en de Langen niet, integendeel. Evenmin volgen ze de vermaarde landbouwhistoricus Slicher van Bath, die Rienck Hemmema in de internationale vakliteratuur neerzette als pionierende, marktgerichte, kapitalistische boer. De Langen en Mol degraderen hem tot een kundige maar modale ondernemer. In hun Quote 200 van rijkste hoofdelingen blijft Hemmema met zijn 68 hectare land steken op pak hem beet de honderdzestigste plek, lang niet gek, maar zeker geen absolute top.
Het slothoofdstuk is het toegankelijkste van het boek, want dat biedt een beeld van de mens achter de rekeningen. Vrijwel alle mannen uit Rienck’ s generatie en die van zijn ouders gingen studeren, al was het maar om jurist, rechter of bestuurder te kunnen worden in dienst van de landsheer. Studeren hielp ook toen al bij het bouwen aan nuttige netwerken op basis van eendere belangen en interesses als genealogie, historie en heraldiek. Rienck en Ath investeerden in portretten, kostbare grafzerken, voerden een familiewapen en lieten een kroniek afschrijven. Ook legden ze een lusthof met fruitbomen en rozenstruiken aan en Rienck nam deel aan de landdag in Leeuwarden. Adeldom verplichtte dus, zij het kennelijk niet tot het betalen van goede lonen.
Secuur
Jammer genoeg leidt al dat geavanceerde onderzoek er niet toe dat Rienck en Ath echt tot leven komen, autobiografische of biografische gegevens ontbreken grotendeels. Wat ook ontbreekt is informatie over geloofszaken: hoe goed katholiek waren de Hemmema’s (nog) in een periode waarin Luther en Calvijn oprukten? Kortom, een secuur boek dat een haast sociologisch beeld van de Friese adel schetst, rijk is geïllustreerd en voorzien van bijlagen, waaronder de genoemde Quote 200, testamenten en een ‘meck’ lijst of wel huwelijksakte, maar waarin het ‘verhaal’ ondersneeuwt en de hoofdpersonen toch weinig kleur op de wangen krijgen.
Boek: Friese edelen, hun kapitaal en boerderijen in de vijftiende en zestiende eeuw
Bekijk dit boek bij:
Bronnen â–¼
2 – ‘Friese Europeaan’ is een karakterisering van Kees Sluys, Viglius van Aytta, Friese Europeaan avant la lettre, 2018