‘Ik zweer het, een echte neger!’
Sensatie in Hengelo. Het nieuws doet als een lopend vuurtje de ronde. ‘Er woont een neger in de stad.’ Hij is nu al een aantal dagen achtereen gezien bij hotel-restaurant Neuf. Er zijn wat mensen die hem al eens eerder op de markt in de stad hebben zien staan. Dat verhaal was heel Hengelo doorgegaan. Maar wie het niet met eigen ogen had gezien, geloofde het simpelweg niet. Een zwarte man in Hengelo? Blijkbaar wel. Die zwarte man heeft met een grote koffer en manden vol spullen zijn intrek genomen in het hotel. De eigenaar, meneer Deters, heeft het zelf aan zijn gasten verteld: ‘Ik zweer het, een echte neger!’
In februari 1927 volgt Joseph de weg die zijn hart hem ingeeft. Een hart dat helemaal vol was geraakt van die dame in dat verre provinciestadje, niet ver van de Duitse grens. Joseph en Roosje hebben elkaar gedurende enkele maanden briefkaarten geschreven en op die manier een klein deel van hun gevoelens aan elkaar prijs gegeven. Willen ze deze ontluikende liefde een echte kans geven, dan zullen ze dichter bij elkaar moeten gaan wonen. Roosje kan niet lang weg uit Hengelo. Haar werk heeft ze moeten opgeven. Na het overlijden van haar vader is ze een steun en toeverlaat voor haar moeder, die haar hulp hard nodig heeft in deze moeilijke tijd.
Voor Joseph maakt het niet zoveel uit. Of hij nu vanuit Rotterdam, Amsterdam of Hengelo door het land heen trekt, hij moet toch reizen. Naar alle delen van Nederland, waar ze maar markten hebben. Dan kan hij zijn basis maar beter dicht bij die bijzondere vrouw hebben. Daarom heeft hij zich ingeschreven bij de burgerlijke stand in het stadhuis van Hengelo en zijn intrek genomen in het hotel waar hij al twee keer eerder verbleef. Hij heeft er goede herinneringen aan. Met de uitbater spreekt hij een mooie prijs voor een langdurig verblijf af en hij mag tegen een kleine vergoeding ook dagelijks een hapje mee eten met het personeel in de keuken. Als hij tenminste niet op reis is. De baas en ook de medewerkers zijn uiterst vriendelijk tegen Joseph. Al kan hij ze niet altijd goed verstaan. Ze spreken met een voor hem vreemd klinkend accent en als ze onderling praten begrijpt hij er helemaal niets van, ook al klinkt het wel grappig.
Hengelo is helemaal in rep en roer als enkele weken later blijkt dat de nieuwe donkere inwoner met enige regelmaat gesignaleerd wordt met Roosje Borchert. Roosje, de enige dochter van bakker Borchert, die onlangs overleden is. Hun Roosje, altijd mooi opgemaakt met echte make-up en gekleed volgens de laatste mode uit Parijs. Ze zou iedere jongen uit de stad naar haar hand kunnen laten dingen. Het knapste meisje van Hengelo. En uitgerekend zij komt met een zwarte man op de proppen. De Hengeloërs kennen zwarte mensen eigenlijk alleen van verhalen en van foto’s in de krant. Als je een paar jaar eerder een pak koffie bij De Gruyter kocht, kreeg je een plaatje van een ‘inboorling’ cadeau.
Joseph en Roosje halen hun schouders er over op, als ze weer eens via via horen wat er over hen verteld wordt. Ze hebben hun handen vol aan hun eigen beslommeringen en aan elkaar. Roosje besteedt veel tijd aan haar moeder en Joseph aan zijn handel. Af en toe eten ze samen in een restaurant. Ze vermaken zich dan kostelijk, met het vertellen van verhalen over hun verleden en hun familie, maar ook met de reacties van andere mensen.
Joseph is telkens twee tot drie weken aaneengesloten op pad. Onderweg schrijft hij Roosje postkaarten vanuit plaatsen als Delft, Groningen, Heerlen en ‘s Hertogenbosch. Ook verblijft hij een maand in Amersfoort. Tussendoor is hij steeds een week of twee in Hengelo, om dan niet van de zijde van Roosje te wijken. Hij schaaft dan aan zijn verkoopdemonstraties en vraagt regelmatig aan Roosje hoe dingen functioneren in Nederland. Op één vraag was ze niet echt voorbereid:
‘Wat zou je er van zeggen als ik mijn tanden zet in de leuning van een stoel en die dan opbeur, om te laten zien hoe sterk je tanden worden van mijn tandpasta?’
Voor ze antwoord kan geven gaat Joseph verder:
‘Nee, beter nog is dat ik een jochie in die stoel zet en hem met stoel en al omhoog til, met mijn tanden. Mag dat in Nederland? Of word ik dan gearresteerd door de politie?’
Roosje proest het uit. Ze ziet het hele tafereel al voor zich. Joseph die met een stoel tussen zijn tanden door de plaatselijke dienders wordt meegenomen.
‘Moet je vooral doen, Joseph,’ zegt ze, ‘als je daardoor meer tandpasta verkoopt.’
Joseph lacht hartelijk met haar mee. Het lijkt hem wel vermakelijk en blijkbaar mag het in dit land, dus waarom niet? De eerstvolgende keer zal hij het uitproberen. Dat is al snel, want enkele dagen later gaat hij weer voor een aantal weken op reis. Markten in Nijmegen en Utrecht staan op het programma, maar allereerst Rotterdam.
Op 1 juni zit Roosje ‘s middags samen met haar moeder een kop thee te drinken in de keuken, als er een heftig onweer losbarst. Het is wel wat broeierig, maar nou ook weer niet zo overdreven warm dat je meteen een gigantische onweersbui zou verwachten. Toch raast er ineens een enorm noodweer over de stad. Haar moeder kan zich niet herinneren dat ze zoiets eerder heeft meegemaakt. De lucht is helemaal zwart en de wind gaat enorm te keer. Angstig wachten ze tien lange minuten tot het voorbij is. Als het bijna is opgehouden met regenen gaan ze naar buiten. De stormschade is enorm. Links en rechts liggen dakpannen en gesneuvelde bomen. Dan horen ze van een buurman dat het dak weggewaaid zou zijn van het huis bij de oude bakkerij, waar Anna woont. Ze haasten zich naar haar toe. Het gezin is niets overkomen, maar het dak is grotendeels vernield. Daarbij zijn elektrische kabels vrij komen te liggen, die voor veel vuurwerk hebben gezorgd. Ze mogen van geluk spreken dat er geen brand is uitgebroken en dat ze er met de schrik vanaf zijn gekomen.
De volgende dag lezen ze in de krant dat er een cycloon over de Achterhoek en Twente is getrokken. Hengelo kreeg te maken met de uitlopers van dit uiterst zeldzame natuurverschijnsel. Vooral in de gebieden waar het oog van de storm overheen is getrokken is de schade enorm. Er zijn tien dodelijke slachtoffers gevallen, en honderden huizen, boerderijen en schuren zijn als veertjes opgetild en geheel verwoest. Roosje schrijft een kaart naar Josephs hotel in Rotterdam om te laten weten dat ze ongedeerd is, maar als die daar eindelijk aankomt is Joseph al op weg naar Utrecht.
Als hij uiteindelijk terug is in Hengelo en het verhaal hoort, is de woning van Anna al weer grotendeels hersteld. Joseph schrikt niet eens van wat er is gebeurd. Hij is op Saint Lucia wel wat gewend.
Het is september 1927. De jaarlijkse kermis is in aantocht. Het verzetje komt voor de stad en zijn bevolking als geroepen. De textielfabrieken hebben het ontzettend moeilijk met de toenemende concurrentie uit Japan en ontkomen niet aan ontslagen. Het is maar goed dat in Hengelo de metaalindustrie zo’n prominente plek inneemt. Daardoor blijft het aantal werklozen nog enigszins binnen de perken, in tegenstelling tot de omliggende textielsteden Enschede en Almelo. Daar is het helemaal kommer en kwel.
Voor de zevenendertigjarige Joseph is het zijn eerste Hengelose kermis. Roosje vraagt hem of het wel een goed idee is om samen te gaan. Heel Hengelo zal ze weer eens aangapen en ze weet nu al dat er ontzettend geroddeld zal worden. Ze weet niet, of hij daar wel zin in heeft.
‘Is dat voor jou een probleem dan, honey?’ vraagt Joseph.
‘Nee hoor,’ zegt ze, ‘ik heb maling aan wat de mensen zeggen en denken hier. Maar ik vroeg me af of jij dat zelf wel wilt.’
‘Als wij hier samen een bestaan willen opbouwen, zullen ze er maar aan moeten wennen. Zo simpel zie ik het,’ antwoordt Joseph. ‘Mijn moeder zei vroeger altijd dat ik mijn rug moest rechten en mijn hoofd omhoog moest houden. Ik ben trouwens de mooiste neger van heel Nederland, dus wat willen ze nou?’ En hij barst in schaterlachen uit.
Daarmee overtuigt hij Roosje, maar ze wil hem voordat ze samen naar de kermis gaan eerst voorstellen aan haar eigen moeder. Joseph neemt een bos rode rozen voor haar mee. Hoewel ze al van alles over hem heeft gehoord, is ze toch verrast als hij in levende lijve voor haar staat. Als Joseph weer vertrokken is voert ze een indringend gesprek met haar dochter:
‘Je kunt bijna iedere man krijgen die je maar hebben wilt, liefje. En dan kom jij uitgerekend met een pikzwarte neger thuis. Hoe bedenk je het? Leefde papa nog maar, die zou het wel uit je hoofd kunnen praten. Alhoewel?’
Ze kijkt haar dochter nog eens aan. Als ze de blik in haar ogen ziet, weet moeder Borchert genoeg. Verder op haar inpraten heeft geen zin. Ze geeft Roosje nog wel wat wijze woorden mee:
‘Weet waar je aan begint, meid. Je gaat alles en iedereen over je heen krijgen. Mensen praten hier veel te veel over anderen. En denk goed na over je toekomst. Alles zal veranderen, niets zal meer vanzelfsprekend zijn. Vanaf nu ben jij dat meisje van die neger, voor de mensen om je heen. Denk daar goed aan. En over kinderen zullen we het helemaal maar niet hebben, toch?’
Roosje hoort het allemaal met een glimlach aan. Ze wist dat dit komen zou. Uiteindelijk geeft haar moeder die middag haar zegen. ‘Zolang je maar gelukkig bent.’ zegt ze. ‘Je bent immers geen klein kind meer.’
Gearmd lopen Joseph en Roosje naar de Vischmarkt achter het stadhuis. Roosje ziet er uit zoals ze in de stad van haar gewend zijn. Joseph draagt dezelfde opvallende outfit als tijdens hun eerste diner in hotel Neuf. Alleen heeft hij zijn zwarte hoge hoed ingeruild voor een beige bolhoed.
In het centrum ziet Roosje voor het eerst dat haar vriend met open mond naar een voorstelling kijkt, in plaats van andersom. Midden op de Vischmarkt staat een enorme stoomcarrousel, prachtig verlicht met elektrische lampen en schitterend beschilderd.
‘Dat is ’s avonds nog veel mooier,’ roept Roosje enthousiast.
Ze lopen door, langs de grote zweefmolen naar de American Bubble-Road met het Shimmy-huis, een enorme attractie waarvan wordt gezegd dat er meer dan dertig transportwagens nodig zijn om hem te vervoeren. Op het hoogste punt van de Bubble glijd je op matjes naar beneden. Op nepgolven word je op alle mogelijke manieren door elkaar geschud. De koepel bovenop het gevaarte lijkt op die van de torentjes voor het Wembley-stadion in Londen, daarom spreekt men van de Wembley-attractie. Joseph zou er uren naar kunnen kijken, maar Roosje trekt hem mee richting de Markt, waar een ponybaan staat en de niet te missen draaimolen van het vermaarde Hengelose kermisgeslacht Gigengack.
Al die tijd heeft Joseph niet door dat hij zelf de grootste attractie is. Mensen draaien zich om, blijven staan, staren het koppel aan en kijken hen na. Roosje doet alsof ze het niet ziet en leidt Joseph naar de volgende straat vol vermaak. Tussen al die spectaculaire bouwsels staan de kramen waar plaatselijke middenstanders hun waren aanbieden. Dat varieert van speelgoed en huishoudelijke artikelen tot galanterie, koek en fruit. Er zijn ook sigaren te koop en voor de grote Lambertuskerk staat de firma Ziegerink met een palingkraam. Joseph wordt naar Crystal Palace gezogen, waar Boltini met een spraakwaterval het publiek zijn theater binnenlokt:
‘Vooruit dan liefhebbers en amateurs, hetzij dames of heren, die zich voor dit bijzondere schouwspel interesseren, die kennis willen nemen van de wonderlijke feiten en tonelen die hier binnen getoond worden. Niet dringen dames en heren! Boeren, burgers en buitenlui, komt binnen en aanschouw de wonderen der natuur en techniek die wij u binnen laten zien!’
Dan luidt een bel en schetteren trompetten, waarna de mensen hun weg vinden naar de kassa. Joseph stoot Roosje zachtjes aan en vraagt of ze naar binnen zullen gaan. Het programma bestaat uit een clown, jongleurs, ritmische acrobatiek, trapezeacts en paardendressuur. Boltini zelf geeft ter afsluiting een staaltje weg van zware atletiek. Joseph vind het allemaal prachtig. Het brengt hem op nieuwe ideeën voor zijn eigen verkoopshow. Het is duidelijk dat hij met nog meer bravoure en spektakel zijn omzet kan vergroten. Een stoel met een jochie daarop met zijn tanden optillen is een goed begin, maar hij beseft dat hij eigenlijk ook een artiestennaam nodig heeft. Een naam die goed in de mond ligt en niemand meer vergeet als ze hem eenmaal hebben gehoord.
Als Joseph een danssalon ziet kijkt hij Roosje ondeugend aan.
‘Zullen we dan maar, nu we toch zoveel bekijks hebben?’ vraagt hij.
Even later zwieren ze over de spiegelgladde dansvloer, tussen de andere, verbouwereerde stelletjes door. Ze vermaken zich uitstekend en zien enorme aantallen toeschouwers toestromen. Na een half uurtje vinden ze het mooi geweest. Ze geven elkaar een knikje, dan biedt Joseph Roosje galant zijn arm aan en lopen ze onder een oorverdovend applaus van de dansvloer af. Roosje straalt en Joseph lacht breeduit. De muur van mensen opent zich en terwijl ze de tent uitlopen hoort Joseph in het geroezemoes telkens weer dat ene woord: Menthol. Over een artiestennaam hoeft hij niet langer na te denken.