Onderwerping aan Gods oordeel was het motto voor een flink deel van orthodox-gereformeerd Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Ewart Bosma beschrijft in zijn proefschrift Oude waarheid en nieuwe orde de houding van de bevindelijk gereformeerden ten aanzien van het nationaalsocialisme tussen 1920 en 1950.
Bosma is mateloos geïnteresseerd in zijn onderzoeksobject, zo schrijft hij in zijn Voorwoord. Dat is te merken. Op basis van grondig onderzoek heeft hij een onmatig dik boek geproduceerd. Bosma wekt de indruk alles te willen vertellen wat hij weet – en dat is veel. Daardoor en door de ordening van zijn stof mist het boek vaart en heb je als lezer op een bepaald moment het idee dat je het nu wel een keer weet. Meer focus en zelfbeheersing zou de kwaliteit van het werk – een voorbeeld van gedegen onderzoek – ten goede zijn gekomen.
Overigens is ‘bevindelijk gereformeerd’ een groepsaanduiding die vooral opgeld deed vanaf 1985 toen Chris Janses sociologische dissertatie over deze groepering – die grofweg samenvalt met de SGP-aanhang – verscheen. Bosma is zich bewust van de risico’s van het gebruik van deze enigszins anachronistische aanduiding, zo laat hij uitvoerig en weloverwogen zien.
Onderwerping
Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking koos tijdens de oorlog voor accommodatie. Een minderheid was actief in het verzet. Een ander deel collaboreerde. In bevindelijk gereformeerde kring was dat niet anders. Een enkeling collaboreerde, laat Bosma zien. Iets meer mensen, maar nog steeds een kleine minderheid pleegde actief verzet. De passieve houding van een aantal kerkelijke en politieke leiders staat in schril contrast met het geharnaste taalgebruik voor de oorlog. Curieus is in dit verband het antipapisme van Kersten. Keer op keer blijkt dat in zijn taxatie Rome en de coalitie van de ARP met de RKSP een groter gevaar was dan het opkomend nationaalsocialisme. Bosma laat zien hoe het wereldbeeld van de bevindelijk gereformeerden bij velen leidde tot een passieve houding tijdens de bezetting. Onderwerping aan Gods straffende hand was het motto.
Het partijblad van de SGP, de Banier, transformeerde onder leiding van Arie Kaptein tot een spreekbuis voor het nationaalsocialisme. Kersten nam hier weliswaar afstand van, maar volgens critici had hij zelf een verkeerde koers ingezet door mensen op te roepen tot aanvaarding van de bezetting als een straf van God. Logischerwijs vloeide hier voor Kersten uit voort dat je de nieuwe overheid diende te gehoorzamen, ‘zolang het niet tegen Gods Woord inging’. Blijkbaar was in Kerstens opinie opgave van de namen van de Joodse kinderen op de scholen van zijn kerkverband bij het ministerie niet tegen de Bijbel. Hij riep de schoolbesturen op te gehoorzamen. Dat leidde overigens tot een scheuring in de eigen gelederen.
Kerstens houding getuigde van een verregaande vorm van accommodatie en lag op de grens van de collaboratie. Hij was niet de enige. Gerard Wisse, een gevierd ‘kanselredenaar’ in de Christelijke Gereformeerde Kerken, gedroeg zich tijdens de oorlog zeer opportunistisch en overdreef na de oorlog zijn eigen rol. In zijn memoires deed hij voorkomen dat de geweldloze overgave van Walcheren te danken was aan zijn overredingskracht. Wisses reputatie leed niet onder zijn keuzes tijdens de bezetting. Evenmin tastte het zijn ijdelheid aan, zo blijkt uit zijn mémoires en anekdotes die de ronde doen.
Zuivering
Echt spannend wordt het als Bosma de naoorlogse spanningen binnen de SGP beschrijft. Nederlands meest stabiele politieke partij schudde in de jaren na de Tweede Wereldoorlog op haar grondvesten. Kersten mocht vanwege zijn houding en opvattingen niet terugkeren in het parlement Door de perszuivering kon hij niet weer hoofdredacteur van de Banier worden. De zuivering was voor Kersten een zware straf. Terecht zet Bosma vraagtekens bij het onrechtstatelijke karakter van de parlementszuivering. Ook in eigen gelederen was er na de oorlog kritiek op de houding van Kersten. Oudgedienden, waaronder (oud-)hoofdbestuursleden, stapten op uit onvrede over het gebrek aan openheid over de fouten tijdens de bezetting.
Onschuld voorbij
Bosma sluit af met een interessante conclusie, die hij helaas slechts deels onderbouwt. Terecht merkt hij op dat de bevindelijk gereformeerde groepering in de botsing tussen ‘oude waarheid’ en ‘nieuwe orde’ haar maatschappelijke onschuld verloor. Opeens bleek niet alles zo zwart-wit te functioneren als haar wereldbeeld veronderstelde. Meerdere gezagsdragers uit eigen kring, die zich voor de oorlog soms als martelaar voor de goede zaak en roepende in de woestijn presenteerden, hielden er tijdens de oorlog discutabele ideeën en praktijken op na. Volgens Bosma leidde deze ervaring in bevindelijk gereformeerde kring tot een grotere voorzichtigheid naar buiten toe en een ‘deels vernieuwde oude waarheid’. Dat lijkt een logische ontwikkeling, maar helaas geeft Bosma in zijn dissertatie geen nadere onderbouwing van zijn stelling. Met zijn typering lijkt Bosma ook een ander beeld neer te zetten dan Jan Zwemer in diens proefschrift uit 1993. Zwemer laat juist zien dat de periode-Zandt een tijd van stagnatie van de interne ontwikkeling van de SGP was. Een mooie aanleiding voor vervolgonderzoek. Er is vast wel een jonge SGP’er, die zich geroepen voelt de eigen groepsgeschiedenis aan een nader onderzoek te onderwerpen.
De eigen geschiedenis leeft in bevindelijk gereformeerde kring. Het collectieve geheugen functioneert mede als rechtvaardiging van positiekeuzes in het heden. Dat heeft het risico in zich dat het verleden ophoudt verleden te zijn. Het gemak waarmee verschillende personen in de reformatorische pers de conclusies van Bosma over Kersten en Wisse naar hun hand zetten, getuigt daarvan. Het is overigens veelzeggend dat Bosma’s studie eigenlijk alleen in zijn eigen kring stof doet opwaaien.
Boek: Oude waarheid en nieuwe orde – Ewart Bosma