De eerste bewoners van Sri Lanka noemden hun land Tambapanni. Dat was nog vóórdat de eerste kolonisten er arriveerden. Portugezen, Nederlanders en tenslotte Engelsen: allemaal voelden ze zich aangetrokken tot het paradijselijke eiland, maar het was uiteindelijk één man die dit bij alle lezers in Europa onder de aandacht bracht. Een strafgevangene die gedwongen was zich aan te passen aan de omstandigheden in het land en daar dankzij een praktische overlevingsstrategie wonderwel goed in slaagde.
Zijn avonturen speelden zich af in de binnenlanden nabij de hoofdstad van Kandy, het laatste Boeddhistische koninkrijk. Daar reizen jaarlijks nog vele duizenden pelgrims heen om een bijzonder relikwie te vereren: de tand van Boeddha.
In 1681 verscheen het boek An historical relation of Ceylon van een zekere Robert Knox (1641-1720), die daarin schreef over de jaren die hij had doorgebracht op wat tegenwoordig Sri Lanka is. Deze geschiedenis was in 1658 begonnen toen hij met zijn vader, eveneens Robert geheten, uit Engeland was vertrokken om in Azië fortuin te gaan maken. Laatstgenoemde was kapitein in dienst van de Engelse Oost-Indische Compagnie en had opdracht gekregen voor een handelsreis naar Perzië. Rijk beladen met specerijen en stoffen raakte het schip op de terugreis echter door een storm in de problemen. Noodgedwongen moest Knox sr. koers zetten naar het dichtstbijzijnde eiland, dat Ceylon bleek te zijn.
De baai waarin hij zijn schip op het strand zette behoorde tot het machtige koninkrijk Kandy, dat een verdrag met de Nederlandse Verenigde Oost-Indische Compagnie had gesloten ter bescherming tegen andere koloniale mogendheden. Het gold als een voor Aziatische begrippen hoogontwikkeld rijk waarvan het koninklijk hof de vergelijking met de vorstenhoven in Europa kon doorstaan. Aanvankelijk werden de schipbreukelingen nog vriendelijk bejegend door koning Rajasinghe II (1629-1687), maar toen Knox sr. naar diens mening onvoldoende onderdanigheid aan de dag legde sloeg de stemming om. De koning liet het schip in beslag nemen en verbood de bemanning om zijn rijk te verlaten.
Van een gevangenschap in de zin van opsluiting in een cel was echter geen sprake. De zeelieden werden zonder bewaking verdeeld over de bergdorpen rond de hoofdstad, waar ze eten kregen van de plaatselijke bevolking, maar verder voor zichzelf moesten zorgen. Vader en zoon Knox kwamen terecht in Eladatte, waar een gedenksteen nog altijd herinnert aan hun verblijf.
Knox jr. was daar al snel op zichzelf aangewezen nadat zijn vader in 1661 overleed aan malaria. Om geld te verdienen ging Robert Knox mutsen breien die hij op de markt verkocht. Hij was er namelijk allerminst de persoon naar om zich bij de situatie neer te leggen en kocht daarom van deze extra inkomsten een lapje grond waarop hij rijst ging verbouwen. In het dorp wordt sindsdien het verhaal van deze nijvere Engelsman van generatie op generatie doorverteld, tot op de dag van vandaag en het perceel dat door hem in cultuur werd gebracht is daarom nog exact bekend. Zijn oogsten waren zo omvangrijk dat hij als rijsthandelaar actief kon worden en de mensen die niet over eigen akkers beschikten van dit volksvoedsel kon voorzien.
Antropologisch experiment
Ondertussen was het contact met de overige bemanningsleden volledig verloren gegaan. Hij was vertrouwd geraakt met de plaatselijke zeden en gewoonten en had ook een eigen huis gebouwd. Daardoor begon zijn gevangenschap de vorm van een antropologisch experiment aan te nemen. Zo sprak hij inmiddels vloeiend Singalees, zodat hij passages in die taal in zijn boek kon opnemen, na deze fonetisch te hebben getranscribeerd.
Het boek is zo levendig geschreven dat wie het nu leest het gevoel krijgt de stem van Robert Knox zelf nog te horen. Hij besteedde onder andere veel aandacht aan de lokale tradities en de verhouding tussen mannen en vrouwen. Het was in Kandy bijvoorbeeld mogelijk dat een vrouw twee mannen had, hoewel dit omgekeerd dan weer niet toegestaan was. Zelf zag Knox er van af om een relatie met een vrouw aan te knopen omdat het niet zijn bedoeling was om voor altijd op Ceylon te blijven. Want ook na negentien jaar van gevangenschap droomde hij er nog van om nog eens van het eiland te kunnen ontsnappen. De gelegenheid daartoe diende zich aan toen hij in zijn hoedanigheid als rijsthandelaar in 1680 op het Nederlandse deel van het eiland terecht kwam. Tot zijn grote verrassing werd hij daar goed ontvangen en zijn vrees dat hij weer zou worden uitgeleverd aan de autoriteiten in Kandy bleek ongegrond. Het duurde daarna weliswaar nog twee jaar, maar toen kon hij uiteindelijk weer voet op Engelse bodem zetten.
Sciencefiction
Terug in London zette hij zich als een bezetene aan het schrijven en vulde vele honderden pagina’s met uiterst gedetailleerde teksten over het eiland en haar bewoners, hetgeen in 1681 de eerste etnologische verhandeling over Ceylon opleverde. Toen het boek uitkwam was het voor lezers van destijds bijna ‘sciencefiction’, zo geboeid raakten ze door dit zó beeldend geschreven verslag van de Oosterse wereld, waarover ze tot dan toe nog nauwelijks iets vernomen hadden. Het was al snel één van de populairste boeken van het land en het inspireerde Daniel Defoe (1660-1731) tot het schrijven van zijn beroemde avonturenroman Robinson Crusoe.
Het boek van Knox groeide uit tot de standaardreisgids voor bezoekers aan Ceylon en ook toeristen die het nu lezen zullen ontdekken dat er in ruim drie eeuwen tijd eigenlijk niet veel veranderd is. De belangstelling van de Britse regering voor Ceylon steeg er dusdanig door, dat ze eind achttiende eeuw het besluit nam om het te annexeren.