Bedevaarten in de Middeleeuwen – Heilige en schijnheilige pelgrims onderweg

5 minuten leestijd
Jacobus de Meerdere als pelgrim - Lucas van Leyden, ca. 1500
Jacobus de Meerdere als pelgrim - Lucas van Leyden, ca. 1500

Bedevaarten waren in de late Middeleeuwen erg populair. De pelgrims onderweg genoten veel ontzag. Voor sommige minder vrome tijdgenoten was dat een reden zich te vermommen.

In de late Middeleeuwen trokken pelgrims in drommen door het land. De mannen, vrouwen en soms kinderen, waren meestal te voet en gingen gekleed in de traditionele reiskleding van die tijd: lange jas, stevige schoenen en een stok in de hand. Op de stok kon de pelgrim als hij moe werd leunen. De weg naar de volgende herberg was vaak onbegaanbaar en mocht er vanachter het struikgewas een rover opduiken, dan beschikte hij over een wapen.

Jakobsschelp gevonden in Sluis
Jakobsschelp gevonden in Sluis
Verder droeg de pelgrim een rugzak waarin hij het broodnodige proviand had gestopt. Aan z’n broekriem bungelden meestal een veldfles en een tas, maar hét herkenningsteken van de pelgrim was de vilten hoed met opgeslagen brede rand. Hierop naaide of spelde hij, na een succesvolle pelgrimage, tekens die hij in het bedevaartsoord voor weinig geld had gekocht. Had hij Jakobsschelp op zijn hoofddeksel bevestigd, dan was dat het bewijs dat hij het graf van Jacobus de Meerdere had bezocht in het verre Noord-Spaanse Santiago de Compostella.

Maar al gauw waren er Jakobsschelpen in omloop die geen weet hadden van zilveren Spaanse stranden. Maar echt of niet, de pelgrim hoopte met de schelp de bescherming van Jacobus af te roepen, de pelgrimheilige bij uitstek. Bovendien dacht hij, als devote passant, onderdak aangeboden te krijgen. Het liefst gratis natuurlijk.

Motieven

De motieven voor zo’n pelgrimstocht waren nogal verschillend. Soms werden pelgrims door vrome geloofsijver gedreven het graf van een heilige te bezoeken. Aken bijvoorbeeld, met het graf van Karel de Grote, was populair, maar ook Sint-Servaas in Maastricht en de Driekoningen in Keulen waren in trek. Soms hoorden mensen van wonderbaarlijke genezingen die er bij het graf van een heilige plaatsvonden en hoopten ze op genezing van hun kwaal. In het Brabantse Geel, bij de lerse heilige Dymphna, zochten de geesteszieken hun heil. In het Franse Montpellier vonden de lijders aan een besmettelijke ziekte hun toevlucht bij de heilige Rochus en in Odiliënberg kwamen slechtzienden en blinden op consult bij de heilige Odilia.

Maar er waren ook pelgrims van bedenkelijk allooi onderweg. Zij ondernamen de tocht niet vrijwillig, maar de rechter had hun de pelgrimage opgelegd als boete voor een vergrijp. Oproerkraaiers, kleine diefjes, draaideurcriminelen, ze werden op bedevaart gestuurd om tot inkeer te komen. Mocht dat niet lukken, dan was de stad in ieder geval tijdelijk van hen af.

Afhankelijk van de zwaarte van de straf werden de boeven naar bedevaartsplaatsen dichtbij of ver weg gestuurd. Aarschot, Aardenburg en Amersfoort waren geschikt voor een lichte taakstraf. Maar wat te denken van een voettocht naar Rome, naar het graf van Petrus? Als je dat haalde, was het zaak een bewijs in de vorm van een pelgrimsteken van de apostel mee te nemen.

‘Jacobus de Meerdere als pelgrim’, onderdeel van het Laatste Oordeel van Jeroen Bosch
‘Jacobus de Meerdere als pelgrim’, onderdeel van het Laatste Oordeel van Jeroen Bosch
Iedere stad had zijn specifieke ontwerp. Het insigne uit Rome beeldde de heilige Petrus uit met boek en sleutel. Ook pelgrims uit Nederland brachten insignes mee terug. In Dordrecht werd een teken opgegraven dat uit Rome afkomstig moet zijn. Het veertiende-eeuwse gegoten exemplaar is een goedkope lood-tin legering.

Jeroen Bosch

Niet verwonderlijk dat in de late Middeleeuwen de heilige Jacobus, beschermheilige van de pelgrims, vaak werd afgebeeld. Jeroen Bosch, die van omstreeks 1450 tot 1516 leefde, heeft op de buitenzijde van het Laatste-Oordeel-triptiek, die in de Galerie der Akademie der Bildenden Künste in Wenen tentoongesteld wordt, een prachtig schilderij in grisaille-techniek van de pelgrimerende apostel gemaakt.

Goed te zien zijn de traditionele attributen: slappe vilten hoed met schelp, lange staf en een reistas aan zijn riem, waaraan bovendien een flink mes en een buidelboek hangen. Eén detail is in tegenspraak met het traditionele beeld. De heilige pelgrim, die paradoxaal op weg is naar zijn eigen graf, heeft geen schoenen aan. Maar barrevoets komt een pelgrim op de vaak onbegaanbare wegen niet ver. Kennelijk wilde de kunstenaar op deze wijze duidelijk maken dat de voettocht niet letterlijk moet worden opgevat.

Op de achtergrond zijn gruwelijke taferelen te zien, die in krasse tegenstellingen staan tot de vredige pelgrim op de voorgrond. Terwijl links een kreupele en een blinde pelgrim zich moeizaam voortbewegen – de lamme leidt de blinde-, zijn we rechts getuige van een brute moord op een onschuldige bedevaartganger. Zijn staf en hoed liggen verspreid over de weg. Het moordwapen, in de opgeheven hand van de moordenaar, blinkt vervaarlijk. De volgende seconde zal hij toeslaan…

Onze moderne voorstelling van de middeleeuwse bedevaartganger als vrome gelovige op weg naar het heil wordt hier wreed verstoord. De bedevaart, bij Bosch een symbolische levensweg, gaat niet over rozen.

Details uit 'Jacobus de Meerdere als pelgrim'. Links: De kreupele helpt de blinde. Rechts: De moord op de pelgrim.
Details uit ‘Jacobus de Meerdere als pelgrim’. Links: De kreupele helpt de blinde. Rechts: De moord op de pelgrim.

Vagebonden

De oprechte pelgrims niet te na gesproken, maar er waren in de Middeleeuwen heel wat dubieuze bedevaartgangers onderweg. Zwervers, asocialen, bedelaars en lieden die valse tekens droegen om te profiteren van de privileges die aan het dragen van de religieuze insignes waren verbonden. In het Liber vagatoram (Boek over de varende luiden) uit het begin van de zestiende eeuw worden dit soort figuren nader beschreven. Het gaat om oneerlijke lieden die pelgrimages tot beroep gemaakt hebben en die (inclusief hun familie) in het kielzog van de echte bedevaartgangers bedelend van bedevaartsoord naar bedevaartsoord trekken. Natuurlijk ook getooid met een bonte hoeveelheid pelgrimtekens. Het was allemaal nep.

Jeroen Bosch. Een kreupele pelgrim, die zich met handkrukken voortbeweegt, draagt het pelgrimsteken uit de Noord-Duitse bedevaartsplaats Wilsnack op de borst.
Jeroen Bosch. Een kreupele pelgrim, die zich met handkrukken voortbeweegt, draagt het pelgrimsteken uit de Noord-Duitse bedevaartsplaats Wilsnack op de borst.
Daarnaast waren er de invaliden, arme pechvogels, die zwaar gehandicapt door het leven moesten. Jeroen Bosch heeft ze op zijn schetsbladen met een onthutsend gevoel voor realiteit getekend. Een voorbeeld daarvan is de man die tussen andere armoedzaaiers staat afgebeeld. Zittend op zijn knieën probeert hij zich met handkrukken voort te bewegen, terwijl zijn lamme benen achter hem aan slepen. Wat een ellende. De obligate reistas hangt schuin over zijn schouder. Op zijn kleding draagt hij het typische pelgrimsteken van het bedevaartsoord Wilsnack, dat drie hosties voorstelt. Het zou bijna cynisch zijn te vermoeden dat de kreupele, die zijn benen niet kan gebruiken, ook werkelijk de lange voettocht naar de Noord-Duitse bedevaartsplaats zou hebben afgelegd en daar het pelgrimsteken eerlijk zou hebben verworven. Waarschijnlijker is dat de arme drommel zich voor pelgrim uitgeeft en een vals teken heeft opgespeld. Maar ja, hij moest toch wat om aan de kost te komen…

Bedriegers

Pelgrims konden verklede bedriegers zijn. Soms probeerden ze zich op slinkse wijze te verrijken, soms had hun verkleedtruc een ander doel. Wat te denken van een minnezanger die, dramatisch verliefd op zijn dame, haar niet durft te benaderen? Johannes von Hadlaub, een adellijke troubadour uit Zürich, wist er wel raad op. Hij verkleedde zich als pelgrim, met alle kenmerkende attributen. Drie pelgrimstekens, mosselschelpen uit Compostella – onecht, maar wie ziet dat? – sieren zijn brede vilten hoed. Leunend op zijn pelgrimsstok nadert hij in gebogen houding zijn aanbedene die juist op het punt staat de kerk te betreden. Het ogenblik is gunstig. De verliefde ‘pelgrim’ slaagt erin een liefdesbriefje op haar mantel te spelden.

De als pelgrim verklede minnezanger Johannes von Hadlaub speldt bij zijn dame een liefdesbriefje op haar mantel.
De als pelgrim verklede minnezanger Johannes von Hadlaub speldt bij zijn dame een liefdesbriefje op haar mantel. Detail uit: Handschrift Manesse

Dat het hier om een listige vermomming gaat wordt snel duidelijk. Onder de sobere donkere pelgrimsmantel is de felrode kleding van de minnezanger zichtbaar. De dame is door de desperate actie van de man zichtbaar geschrokken. Zelfs het hondje op haar arm blaft fel in de richting van de opdringerige schijnheilige. Natuurlijk wordt het bedrog verontschuldigd: het doel, het verwerven van de liefdesgunst, heiligt hier het middel. Maar toch… Niet alle middeleeuwse pelgrims, ook al droegen ze de fraaiste pelgrimtekens, waren te vertrouwen.

Johan H. Winkelman (1940) was sinds 1970 als germanist-mediëvist aan de Universiteit van Amsterdam verbonden, sinds april 1999 als bijzonder hoogleraar Letterkunde van de Middeleeuwen, in het bijzonder de Duitse. Hij publiceerde en publiceert (sinds 2005 als emeritus) over de Middelhoogduitse en Middelnederlandse literatuur.

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×