Er zijn een paar werken waar het auteurschap van Erasmus wordt betwijfeld. Het bekendste is de dialoog Julius exclusus e coelis (Julius buiten de hemelpoort gehouden). Dit werk is onlangs verschenen in de Erasmi Opera Omnia, een ‘Amsterdam editie’ (ASD) van het werk van Erasmus, uitgegeven door Brill.
Erasmus heeft altijd ontkend dat hij de auteur was van Julius exclusus e coelis. De inhoud is grappig genoeg:
De gestorven Julius II komt bij de hemelpoort met pauselijke sleutels, maar die passen niet. Hij heeft namelijk als paus te veel verkeerd gedaan. De heilige poortwachter Petrus, voorganger van Julius, is zeker niet van plan hem binnen te laten, want zijn opvolger is wel erg ver van de christelijke leer afgedwaald. Julius werpt Petrus dan weer voor de voeten dat die tegen elke vorm van vooruitgang is. Immers, hij heeft er wel voor gezorgd dat de armoedige kerk van het begin nu een wereldmacht is geworden. Petrus is niet erg onder de indruk, en Julius dreigt hem te excommuniceren!
Het satirische, om niet te zeggen subversieve, geschrift wekte een storm van kritiek onder katholieken, maar was ook deel van een traditie van anti-pauselijke geschriften en speelde zo een rol in de Reformatie. Het geschrift was in zijn tijd een bijzonder populair werk. Nu heeft prof.dr. Silvana Seidel Menchi, emeritus hoogleraar aan de universiteit van Pisa, in haar uitgave van dit werk voor de ASD-serie onomstotelijk aangetoond dat het werk van Erasmus is en dat hij bovendien verantwoordelijk is geweest voor de verspreiding in druk. Ook voor die tijd waren er veel voorstanders van de ‘Erasmus is de auteur van de Julius’-these, maar zij heeft door grondig historisch onderzoek kunnen laten zien hoe Erasmus aan de gedetailleerde kennis kwam die nodig was om dit geschrift zo te kunnen schrijven.
Vele ins en outs van de rivaliserende concilies – het Concilie van Pisa-Milaan en het Vijfde Latheraanse Concilie – zijn in het werk verwerkt. Seidel Menchi laat in haar commentaar bij de Latijnse tekst per geval zien in welke bronnen, veelal pauselijke bullen, de gegevens te vinden zijn, en legt daar in haar inleiding verantwoording van af. Bovendien haalt zij extra bewijs uit de correspondentie van Erasmus’ tijdgenoten. Daaruit blijkt dat Erasmus in het openbaar het auteurschap ontkent, maar het in het privédomein wel toegeeft.
Waarom ontkende Erasmus zijn schrijverschap van de Julius exclusus e coelis in het openbaar? Ten eerste had hij heel wat te danken aan Julius, die hem dispensatie had gegeven zodat Erasmus, als monnik, ondanks de verboden toch inkomsten mocht genieten uit kerkelijke functies. Bovendien hoopte Erasmus dat Julius’ opvolger, Leo X, hem zou ontslaan van zijn kloostergeloften. Dat waren heel persoonlijke redenen om het auteurschap van de Julius te ontkennen. Bovendien was het gevaarlijk om zo’n werk geschreven te hebben.
Het belang van de definitieve toeschrijving aan Erasmus is dat het ons in staat het stelt het beeld van hem als humanist en geleerde bij te stellen. Wij zien hem meestal als ironisch en vredelievend, de studeerkamergeleerde die dikke folianten volschrijft met erudiete werken. Hier is hij de felle polemist, de cabaretier die geen middel schuwt om een paus zwart te maken.
Er is in hetzelfde deel nog een werkje dat omstreden is: Conflictus Thaliae et Barbariei, over een ruzie tussen de muze Thalia en mevrouw Barbarij, dat wil zeggen het barbaarse, middeleeuwse gebruik van het Latijn. In dit werk wordt de Latijnse school van Zwolle, een van de belangrijkste en grootste scholen uit die tijd in de Nederlanden, belachelijk gemaakt, omdat men er barbaars Latijn spreekt en onderwijst. De Luikse hoogleraar René Hoven (helaas inmiddels overleden) heeft de wetenschappelijke uitgave ervan bezorgd en – ook alweer – aangetoond dat Erasmus er wel degelijk de auteur van is. Dit deel bevat bovendien de uitgave van De civilitate, het werkje over etiquette, dat lang beschouwd is als een tamelijk onbelangrijk deel van Erasmus’ oeuvre, maar waarvan de bezorger, Franz Bierlaire, aantoont dat het juist tot de kern van Erasmus’ werk behoort.
In dezelfde tijd verschenen twee andere delen in de ASD-reeks die te maken hebben met Erasmus’ werk aan het Nieuwe Testament. Andrew Brown verzorgde een voorbeeldige uitgave van Erasmus’ Latijnse vertaling en de Griekse tekst van de brieven in het Nieuwe Testament, en Edwin Rabbie gaf een even prachtig deel uit met de polemieken van Erasmus tegen de Franse professor Noël Beda uitgaf. Beda ging in tegen Erasmus’ parafrasen (navertellingen, zoiets als Nico ter Linden in Het verhaal gaat…) en Erasmus verdedigde zich furieus.
~ Jan Bloemendal, Huygens ING
Boek: Huizinga over Erasmus