In het Verenigd Koninkrijk verrichtte de Nieuw-Zeelandse kno-arts Harold Gillies (1882-1960) tijdens de Eerste Wereldoorlog baanbrekend werk op het gebied van gezichtsreconstructies bij zwaargewonde militairen. Een vriend noemde hem in een brief daarom de ‘Facemaker’. Op deze bijnaam baseerde de Amerikaanse medisch historicus dr. Lindsey Fitzharris de Engelstalige titel van haar boek over het pionierswerk van Gillies in de plastische chirurgie. Conny Sykora vertaalde het boek in het Nederlands met als titel Het gezicht van de Eerste Wereldoorlog.
De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) vormde een vernietiging van mensenlevens die de wereld niet eerder had gezien. Tussen de acht en tien miljoen militairen sneuvelden op de slagvelden en meer dan tweemaal zoveel raakten gewond. De gevolgen waren niet alleen zichtbaar aan het front en in de legerhospitalen, maar ook in het straatbeeld van de oorlogvoerende landen. Jonge mannen met één of meer in de strijd verloren ledematen bewogen zich hier, steunend op krukken of zittend in rolstoelen, ogenschijnlijk doelloos voort. De arme zielen hadden een onzekere toekomst in het vooruitzicht. In vergelijking met hun strijdmakkers wier gezichten ernstig verminkt waren geraakt, hadden ze echter nog geluk gehad. Met weggeslagen neuzen, opengereten wangen of verbrande ogen boden deze mannen een huiveringwekkende aanblik.
Wrakstukken van de oorlog
Militairen met verwondingen aan hun gezicht werden vaak gestigmatiseerd en ontweken. “Bezorgde moeders riepen hun spelende kinderen naar binnen bij het zien van de menselijke wrakstukken van de oorlog”, schrijft Lindsey Fitzharris in haar boek. Ze noemt het aantal van 280.000 Franse, Duitse en Britse mannen die tussen 1914 en 1918 gezichtsverwondingen opliepen. Hun leven zou weinig tot niets meer hebben betekend als er geen artsen waren die tot het uiterste gingen om verminkte gezichten te reconstrueren, in een tijd dat plastische chirurgie nog in de kinderschoenen stond.
Gezichtsreconstructie
Fitzharris begint haar boek met een beschrijving van hoe de Britse soldaat Percy Clare op 20 november 1917 aan het front in Cambrai tijdens een aanval op de Duitse linies door vijandelijk vuur werd geraakt. Een kogel doorboorde zijn beide wangen, het bloed gutste uit zijn mond en neusgaten. De zesendertigjarige militair vreesde dat zijn laatste uur had geslagen. Een maat ontfermde zich over hem en riep om hulp. Zowel het eerste duo brancarddragers als het tweede weigerde de zwaargewonde soldaat mee te nemen, omdat ze ervan overtuigd waren dat hij geen enkele overlevingskans had. Pas door het derde tweetal brancardiers werd hij weggedragen. Later zou Clare zijn verwonding beschrijven als een ‘Blighty One’, omdat terugkeer naar Engeland – ‘Old Blighty’ – vereist was. Toen hij voor het eerst zijn verminkte gezicht in een spiegel zag, stelde hij vast dat hij er “weerzinwekkend” uit zag. Het was zijn geluk dat hij bij terugkeer in Engeland zou worden opgenomen in Queen’s Hospital in Sidcup nabij Londen. Hier had Harold Gillies een ziekenhuis speciaal ingericht voor gezichtsreconstructies.
Soldaat Percy Clare keert pas later in het boek terug, als Fitzharris beschrijft hoe zijn behandeling in Queen’s Hospital verliep. Ondanks dat de patiënten te kampen hadden met zware verwondingen en hun herstel niet vanzelfsprekend was, omschreef Clare de sfeer als opgewekt. Zelfs voordat mannen onder het mes gingen maakten ze onderling grappen. Vanwege de hallucinerende effecten van chloroform, dat gebruikt werd voor de verdoving, vergeleken ze een operatie gekscherend met naar de bioscoop gaan. Na enkele operaties was Clare dusdanig opgelapt dat zijn grootste vrees werd bewaarheid: ondanks dat Gillies hem liever nog langer onder zijn vleugels had gehouden, moest de soldaat in januari 1918 terugkeren naar het front. Dat zou uiteindelijk toch niet doorgaan, vanwege complicaties aan Clare’s niet voldoende herstelde kaak. Vele andere oud-patiënten van Gillies hadden echter minder geluk. Fitzharris schrijft hierover:
“De chirurgische hoogstandjes die in Sidcup waren verricht, werden maar al te vaak tenietgedaan door latere tragedies op het slagveld.”
Multidisciplinaire zorg
Behalve Percy Clare introduceert Fitzharris ook andere patiënten van Gillies en zijn collega’s. Gedetailleerd beschrijft ze hun gruwelijke verwondingen en de complexe operaties die ze ondergingen. Van de meesten van hen zijn in het fotokatern drie foto’s naast elkaar gezet: achtereenvolgens van voor, tijdens en na hun medische behandeling die vaak bestond uit opeenvolgende operaties. Waar de foto’s van voor en tijdens de behandeling gruwelijk zijn om te bekijken, is op die van erna goed te zien hoe razend knap het werk van Gillies en zijn team was. Hoewel de mannen er niet meer uitzagen zoals voor de oorlog, was hun gezicht dusdanig hersteld dat ze hun waardigheid hadden teruggekregen. Dat was in het bijzonder knap omdat de kennis van de plastische chirurgie voor de oorlog nog erg basaal was.
Ook andere medische kennis, zoals over bloedtransfusie en anesthesie, was nog amper ontwikkeld. Het succes van Queen’s Hospital bestond uit de multidisciplinaire zorg, zo benadrukt de schrijfster. Chirurgen en tandartsen werkten intensief samen, daarbij bijvoorbeeld ook geholpen door beeldhouwers en fotografen. Eerstgenoemden hielpen bij het maken van maskers, laatstgenoemden documenteerden het behandelingsproces visueel.
Over de hoofdpersoon van haar boek is Fitzharris niets dan lovend. Ze schrijft:
“Van meet af aan toonde Gillies een buitengewone vaardigheid om door de verminkingen van een soldaat heen te kijken. Degenen die hem kenden zagen ‘een man met stalen zenuwen en een groot hart’, die zijn patiënten niet louter als genummerd kanonnenvlees beschouwde.”
Een door hem behandelde sergeant verklaarde dat de arts geen onderscheid maakte tussen soldaten en officieren. Deze man schreef dat zijn wonden door Gillies zelf werden verbonden en dat hij ’s nachts kwam kijken hoe het met hem ging. Als zijn amper herstelde patiënten moesten terugkeren naar het front vond Gillies dat vreselijk. Ze waren volgens hem dan vaak nog slechts “een karikatuur van zichzelf”. Maar behalve een goed mens was Harold Gillies natuurlijk vooral een geweldige arts. Fitzharris concludeert:
“Gillies baande de weg voor een nieuwe generatie plastisch chirurgen – artsen die niet alleen geïnteresseerd waren in de functie maar ook in het esthetische aspect. Zijn technieken zouden het gezicht van duizenden gewonde mannen helpen reconstrueren.”
Zijn tijd vooruit
Na de Eerste Wereldoorlog en ook tijdens de Tweede Wereldoorlog en erna bleef Gillies werken als plastisch chirurg. In vredestijd schrok hij er niet voor terug om behalve reconstructieoperaties ook schoonheidsoperaties te verrichten. Werd een patiënt gelukkig van een rechtere neus, dan toonde Gillies als cosmetisch chirurg dezelfde toewijding als bij levensreddende operaties. Een opmerkelijk feit dat Fitzharris aanhaalt is dat haar protagonist in 1949 de eerste was die een transman voorzag van een penis. Dat deed hij met de ervaring die hij in de Tweede Wereldoorlog had opgedaan toen hij militairen had geopereerd die aan hun genitaliën gewond waren geraakt. Gillies stelde de medische wetenschap in dienst van het individu. Hij gaf soldaten hun gezicht en waardigheid terug en begreep ook het ongeluk van het geboren zijn in een verkeerd lichaam. Hiermee was hij zijn tijd ver vooruit.
Tussendoor geeft de schrijfster in haar boek nuttige informatie over precedenten binnen de medische wetenschap, bijvoorbeeld over gezichtsreconstructies die door chirurg Gurdon Buck tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog werden uitgevoerd. Ook laat ze niet na om succesvolle buitenlandse collega’s van Gillies te noemen die in dezelfde tijd als hij actief waren. Hieronder bijvoorbeeld de Frans-Amerikaanse tandarts August Charles Valadier die tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn luxe auto ombouwde tot mobiele behandelruimte, inclusief tandartsstoel, voor de geallieerde troepen in Frankrijk. Evenals Gillies was hij in dezelfde oorlog een pionier op het gebied van gezichtsreconstructies met als standplaats een ziekenhuis in Bologne. Verder bevat het boek beknopte informatie over het ontstaan en verloop van de Eerste Wereldoorlog, waardoor het boek ook geschikt is voor diegenen die voor het eerst iets lezen over deze oorlog. Voor de ervaren lezer over dit onderwerp zijn sommige fragmenten echter iets te herhalend ten opzichte van andere literatuur.
Medische vooruitgang
Het gezicht van de Eerste Wereldoorlog is hoe dan ook een prachtig eerbetoon aan een humanistische held die levens redde en verbeterde, zowel in oorlogstijd als daarbuiten. Daarnaast is het een goed onderbouwde ode aan de vaak ondergewaardeerde of zelfs bespotte plastische chirurgie, die veel meer omvat dan schoonheidsoperaties voor verwende rijkelui. Bovenal vormt deze publicatie de zoveelste – maar nog altijd urgente – waarschuwing voor de gruwelijkheden van oorlog. Het verhaal van Gillies bewijst echter dat er naast bloedvergieten ook goede dingen gebeuren in oorlogstijd. “Alle kwaad dat de mensheid overkomt leidt ook altijd tot iets goed”, zo citeert de schrijfster oorlogschirurg Fred Albee, waarna ze zelf concludeert:
“Tot dat goeds behoorde de medische vooruitgang die door de slachting van de oorlog werd versneld. Die vooruitgang gaf niet alleen een nieuwe kans aan afzonderlijke individuen maar was ook belangrijk voor de mensheid als geheel.”
Boek: Het gezicht van de Eerste Wereldoorlog – Lindsey Fitzharris