Foute vrouwen in de vroegmoderne tijd

Misdadige vrouwen – criminaliteit en rechtspraak in Holland 1600-1800
4 minuten leestijd
Detail van de boekcover van 'Misdadige Vrouwen'
Detail van de boekcover van 'Misdadige Vrouwen'

Vrouwen en criminaliteit zijn fenomenen die je niet zo snel met elkaar linkt. Sinds 2011 is het aandeel van vrouwen in de criminaliteit flink gestegen naar 20 procent van het totaal, terwijl het een aantal jaren daarvoor nog rond 10 procent lag. Vergeleken met de zeventiende eeuw stellen deze percentages echter weinig voor: toen werd in bepaalde periodes ongeveer de helft van de Amsterdamse misdaden gepleegd door een vrouw.

Manon van der Heijden, hoogleraar Comparative Urban History aan de Universiteit Leiden, neemt de lezer in het boek Misdadige vrouwen mee naar het thema vrouwen in de misdaad tijdens de vroegmoderne tijd. Centraal staat, preciezer geformuleerd, de rol van de vrouw in criminaliteit en rechtspraak in Holland van 1600-1800.

Dit onderwerp heeft weinig aandacht gekregen van historici en criminologen, aldus Van der Heijden. De hoge criminaliteitscijfers in de zeventiende eeuw riepen verbazing op bij historici, maar dit vormde geen reden om de vrouwencriminaliteit uit die tijd diepgravend te onderzoeken. Van der Heijden wil met haar boek laten zien dat het beeld van een lage vrouwencriminaliteit niet klopt, in elk geval niet voor de periode 1600-1800. In dat tijdvak was het percentage vrouwen in de misdaad opmerkelijk hoog.

35-50 procent

Eerder onderzoek van Sjoerd Faber heeft uitgewezen dat in de jaren 1680-1811 ruim 35 procent van alle verdachten in Amsterdamse rechtszaken, een vrouw betrof. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw betrof het percentage zelfs de helft van alle zaken.

De meest vrouwen stonden terecht vanwege vermogensdelicten (diefstal, afpersing), ongeveer een derde van deze vrouwen werd vervolgd wegens zedendelicten als prostitutie, terwijl ook overtredingen van een verbanningsstraf, drankmisbruik en geweldsdelicten bij (echtelijke) ruzies naar verhouding vaak voorkwamen.

Baby in de Maas

Van der Heijden bespreekt gedetailleerd een aantal historische rechtszaken tegen vrouwen. Eén daarvan is de zaak tegen de 23-jarige Lijsbeth Joosse uit Noordeloos. Zij werd in april 1720 door de rechtbank in Rotterdam veroordeeld tot de doodstraf via wurging met een koord aan een paal, omdat ze haar kind had vermoord. Zij was door een VOC-matroos, een zekere Claes, zwanger geraakt terwijl ze ongehuwd was. Dit was een grote schande in die tijd. Lijsbeth verzon er het volgende op:

“Van begin af aan had ze haar zwangerschap verborgen gehouden door haar rokken laag en haar schortkleed hoog te dragen (…) Lijsbeth vertelt dat toen haar kind werd geboren, zij wel overwoog om het mee te nemen naar huis, maar dat zij besloot zich van het kind te ontdoen. Het was alsof ‘ijmant agter haer stont, die zeijde goeit het in ’t water’, waarop Lijsbeth het kind inderdaad in de Maas gooide zonder te weten of het nog leefde. Vervolgens speldde ze haar rokken over elkaar om het bloed te verbergen, vertrok ze naar huis en nam ze een warme stoof. Nog verbazingwekkender is dat zij direct daarna naar de melkverkoopster ging om de brieven van Claes te lezen. Lijsbeth was ervan overtuigd dat haar daad niet was opgemerkt (…) Niets was minder waar, want toen Lijsbeth met haar bebloede kleren terugkeerde naar huis, roken de buren onraad en riepen direct de verloskundigen van de stad erbij. Bij het huis van de ouders van Lijsbeth aangekomen, bleek de hele buurt in de keuken te staan en was er inmiddels ook een dokter aanwezig. Verloskundige Martine hield Lijsbeth voor: ‘Hier is geen kindt, maar daer isser een geweest, waer is het kindt?’, waarop zij antwoordde: ‘Dat raeckt u niet.’ Maar toen de nieuwsgierige buren uit de keuken waren gestuurd, bekende Lisbeth meteen dat zij het kind in de Maas had gegooid.” (73)

In Van der Heijdens boek komt nog een aantal van dit soort zaken aan bod, waarin onder andere dievegges, vechtersbazinnen en promiscue dames de revue passeren. Individuele rechtszaken worden daarbij exemplarisch tegen de achtergrond geplaatst van criminaliteit en rechtspraak in de periode 1600-1800.

Principiële ongelijkheid

Nog kort iets over enkele conclusies die Van der Heijden trekt. Terecht constateert ze dat sociale omstandigheden invloed hadden op de relatief hoge misdaadparticipatie van vrouwen. Zo was de Republiek sterk verstedelijkt: in Holland leefde 70 procent van de bevolking in een stad. De groei kwam met name door immigratie en minder door geboorten, terwijl vrouwen een naar verhouding groot aandeel in de immigratiestromen hadden. Een tweede sociale omstandigheid was het feit dat Holland veel havens kende en mannen door de scheepvaart vaak langdurig afwezig waren. Ten derde speelde de relatief grote publieke functie van Nederlandse vrouwen een rol: vrouwen in de Republiek genoten in verhouding een relatief vrij leven vergeleken met andere West-Europese vrouwen. Van der Heijden beklemtoont terecht dat we de relatieve vrijheid van Nederlandse vrouwen niet moeten verwarren met een vorm van vroegmoderne emancipatie:

Misdadige vrouwen
Misdadige vrouwen
“Vrouwen hadden in Hollandse steden weliswaar relatief veel bewegingsruimte in vergelijking met vrouwen buiten de Republiek, maar die vrijheid was vooral ingegeven door de omstandigheden. Ondanks de mogelijkheid om zelfstandig handel te drijven en gebruik te maken van het recht, bestond er een principiële ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.” (224)

Slot

Manon van der Heijden heeft een origineel boek geschreven, dat in beknopte termen nieuw licht werpt op de rol van vrouwen in de vroegmoderne tijd. Het plezier en de nieuwsgierigheid spatten van de pagina’s af. Het boek was nog mooier geworden als er illustraties in opgenomen zouden zijn, maar je kunt niet alles hebben natuurlijk.

Boek: Misdadige vrouwen – criminaliteit en rechtspraak in Holland 1600-1800

0
Reageren?x
×