François Villon – De struikrover-dichter

8 minuten leestijd
François Villon (ca. 1431-1463) - De struikrover-dichter
François Villon (ca. 1431-1463) - De struikrover-dichter

‘Mais où sont les neiges d’antan?’ (maar waar is de sneeuw van weleer?)

Deze zin, geschreven in de vijftiende eeuw, wordt tot op vandaag door schrijvers en dichter wereldwijd gebruikt. Bekende chansonniers zoals Jacques Brel en Georges Brassens refereerden in hun liedjes regelmatig aan het oeuvre van François Villon (ca. 1431-1463), de auteur van de hiervoor genoemde passage.

Eerste pagina van Villons 'Le Testament' - Kungliga biblioteket in Stockholm, Zweden
Eerste pagina van Villons ‘Le Testament’ – Kungliga biblioteket in Stockholm, Zweden
De nostalgische verzuchting naar de ‘sneeuw van weleer’ (les neiges d’antan) symboliseert de melancholie, het verlangen naar een tijd die voorbij is en vormt een nostalgische jammerklacht die kenmerkend is voor Villons, vooral dan, latere werk.

Villons meest uitgebreide werk, getiteld Le Testament, dateert uit 1461. Naast Villons La Ballade des Pendus (‘De Ballade van de gehangenen’) behoort Le Testament tot het summum van de westerse laatmiddeleeuwse literatuur. Le Testament is een soort compilatie van verzen die elk op zich staan en die François grotendeels in de loop van zijn leven heeft neergeschreven. De ‘neiges d’antan’-passage is afkomstig uit ‘Ballade des dames du temps jadis’, een van de verzen uit Le Testament.

Liever feesten dan studeren

François Villons echte naam was vermoedelijk François de Montcorbier. De naam ‘Villon’ nam hij naar alle waarschijnlijkheid over van zijn voogd, Guillaume de Villon (ca. 1405-1468). De jonge François was door zijn moeder aan Guillaume toevertrouwd, nadat haar man (François’ vader) was overleden. François zelf alludeerde her en der op het feit dat zijn moeder nog in leven was…

François’ voogd Guillaume was kapelaan in een kerk in het Parijse Quartier Latin, alsook docent canoniek recht. Zijn status als docent in de rechten en zijn functie als procureur in de Parijse gemeenschap hebben de jonge François meermaals uit de nood geholpen. Want François Villon was niet enkel een dichter, hij was evenzeer een vagebond en struikrover. Talrijk waren de keren dat hij in aanraking kwam met het gerecht.

Nochtans was François een pientere jongen, voor wie de toekomst – mede dankzij de goede zorgen van zijn voogd Guillaume, die hij een ‘plus que père’ (‘meer dan een vader’) noemde – er aanvankelijk rooskleurig uitzag. Hij studeerde Kunsten en Letteren aan de universiteit van Parijs en zwaaide daar in 1452 af als master in de Kunsten en Letteren.

Een voorbeeldstudent was hij evenwel niet. Zijn studentenjaren werden gekenmerkt door fratsen, grollen en wilde braspartijen ‘comme fait le mauvaiz enffant’ (‘zoals een stout kind doet’). In zijn gedicht Le Testament, waaruit ook de voornoemde passage afkomstig is, blikt hij terug op die ‘temps de ma jeunesse folle’ (‘die zotte jeugdjaren’), waarover hij in zijn latere levensjaren lamenteert dat ze hem te veel tijd hebben gekost (‘Je plains le temps de ma jeunesse.’)

Laat ons, vooraleer verder stil te staan bij het verloop van François’ leven, even naar het einde ervan gaan.

François Villon maakt het testament op van zijn jeugd

Zijn Testament schreef François na zijn vrijlating uit de gevangenis van Meung-sur-Loire, in 1461. Hoewel amper dertig jaar oud staat François op dat moment aan het einde van zijn leven. Misschien voorvoelend dat het einde niet lang op zich zou laten wachten maakt hij werk van wat als zijn rijpste werk wordt beschouwd. Elke poging tot reconstructie van François Villons leven kan niet om zijn Testament heen.

Jean de Meun
Jean de Meun
De testament-vorm was niet nieuw. Ze paste in een traditie die in de Late Middeleeuwen vrij populair was en eerder door onder meer Jean de Meung (ca.1240-1305) – de Franse dichter die de Roman de la Rose met zowat 18.000 verzen uitbreidde en haar in haar definitieve vorm goot – was gebruikt.

François maakte, zoals Boudewijn de Groot dat enkele eeuwen later ook zou doen, in zijn Testament een bilan op van zijn leven. Doorspekt met verwijzingen naar zowel zijn ouders als zijn aanvaringen met het gerecht, is het Testament een laatmiddeleeuwse soort memoire of herinnering, een terugblik op het turbulente leven dat de struikrover-dichter had geleden. Doorspekt met de typerende nostalgische en melancholische declamaties van de “rijpere” Villon, ademt het Testament een verlangen naar de vroege kinderjaren en de onschuld die ze kenmerkt.

In zijn Testament licht François een tipje van de sluier wat betreft zijn kinderjaren. Het gedicht opent met: ‘povre je suis de ma jeunesse. De povre et de petite extrasse;’, waarmee hij aangeeft uit een arm gezin te stammen dat over weinig middelen beschikt. Verderop in hetzelfde gedicht stelt hij dat ook zijn voorvaderen arm waren. ‘Op de graftombes van mijn voorvaderen’, zo schrijft hij, ‘on ne voit couronnes ne ceptres’ (‘Zijn kronen noch scepters te zien’).

Het is uiteraard koffiedik kijken, maar François’ levenslange gevoel van verwantschap met de arme lieden en met de onderkant van de samenleving kan te maken hebben gehad met de herinnering aan zijn nederige komaf. Misschien voelde hij zich niet thuis in de hogere kringen en had hij het moeilijk met de daar heersende hypocrisie? En wie weet hadden zijn veelvuldige verwijzingen naar ‘de tijd van toen’ te maken met zijn hunkering naar een verleden dat in de herinnering altijd zoeter wordt voorgesteld dan het in realiteit was?

Van een vos, haren en streken

Maar laat ons eerst even terugkeren in de tijd, toen François Villon nog een prille twintiger was. François begon na zijn studies als notarisklerk te werken. Het valt te betwijfelen dat hij plezier schiep in deze betrekking. Veeleer ging zijn voorkeur uit naar spannender zaken. Welke dat waren is niet overgeleverd, maar de rechtszaken waarin hij verwikkeld raakte lichten misschien een tip van de sluier.

In juni 1455 geraakt François betrokken bij een vechtpartij. De aanleiding voor het dispuut is onbekend. Wel overgeleverd is dat Philippe Sermoise, een priester, hem op zeker moment aanvalt met een dolk. Er ontstaat een gevecht en de dichter raakt gewond aan zijn lip. Maar hij geeft zich niet zomaar gewonnen. Op zijn beurt plant François zijn eigen dolk ter hoogte van Philippe’s edele delen. François’ tegenstander valt op de grond, maar lijkt nog niet uitgeteld. Daarop neemt de dichter-vechter een steen en slaat daarmee op het hoofd van de gevallen priester, die later aan zijn verwondingen overlijdt.

François neemt onmiddellijk na de vechtpartij de benen en verdwijnt gedurende enkele maanden uit Parijs. Pas in januari van het jaar erop (1456) keert hij terug, een beslissing die hij te danken had aan de bemiddeling van onder meer zijn ‘meer dan een vader’, Guillaume de Villon.

Edoch, een vos verliest wel zijn haren maar niet zijn streken en eind 1456 is het weer prijs. Ditmaal bezondigt François zich aan een diefstal. Samen met drie kompanen – die hem achteraf zouden verlinken – steelt hij geld van het Collège de Navarre. Voordat hij weer de plaat poetst – “pour obvier a ces dangers, (…) Adieu! Je m’en vais a Angers:” (‘om aan de gevolgen te ontsnappen zeg ik jullie vaarwel en poets ik de plaat richting Angers’) – schrijft hij het gedicht Le Lais (De Nalatenschap, 1457). In dat gedicht laat hij zijn echte en gefantaseerde bezittingen na aan zijn vrienden.

Dat François verknocht was aan zijn kameraden en onder meer Le Lais aan hen richtte, wijst erop hoezeer hij zijn status vooral aan zijn strapatsen ontleende en niet zozeer aan zijn beroep. Hij leek plezier te scheppen in zijn imago van outlaw en tartte de in die tijd niet om haar menslievendheid bekend staande rechterlijke macht keer op keer.

Of François inderdaad naar Angers vluchtte, zoals hij in Le Lais poneerde, is niet bekend. Waarschijnlijker is dat hij deze stad vermeldde omdat ze beter in het rijmschema van zijn gedicht paste. François’ whereabouts tijdens de vier jaar na zijn vlucht zijn slechts fragmentarisch overgeleverd. Niet Angers, maar wel Blois lijkt de eer te hebben genoten om de struikrover-dichter te ontvangen.

In dienst van het hof

Afbeelding van hertog Karel van Orléans (1394-1465), zoals afgebeeld in de Statuts, Ordonnances et Armorial de l'Ordre de la Toison d'Or uit 1473. (Bron : Wikipedia)
Afbeelding van hertog Karel van Orléans (1394-1465), zoals afgebeeld in de Statuts, Ordonnances et Armorial de l’Ordre de la Toison d’Or uit 1473. (Bron : Wikipedia)
In Blois bevond zich het hof van hertog Karel van Orléans (1394-1465). Hertog Karel – Karel werd na de Slag bij Azincourt in 1415 door de Engelsen een tijdlang gevangen gehouden en bracht, net zoals François Villon, een groot deel van zijn leven door tijdens de Honderdjarige Oorlog (1337-1457) – was een fan van Villons werk. Zijn persoonlijk album bevat drie gedichten van de struikrover-dichter, waaruit blijkt hoe dicht de dichter bij de hertog stond. Een van de in het persoonlijk album neergepende gedichten is opgedragen aan Marie van Orléans, de in 1457 geboren dochter van de hertog. Zekerheid met betrekking tot de ontstaansreden van dit gedicht is er niet: óf het gedicht werd geschreven ter ere van Marie’s geboorte op 19 december 1457, óf het werd geschreven naar aanleiding van haar intrede in Orléans op 17 juli 1460.

Ook in koninklijk gezelschap kan Villon het echter niet laten. Voor een niet nader genoemd vergrijp belandt hij in de zomer van 1461 in de gevangenis van Meung-sur-Loire. Aangenomen wordt dat Villon daar gemarteld werd en aan een uiterst streng regime onderworpen. Een koningswissel bracht na enkele maanden evenwel soelaas. Wanneer de nieuwe Franse koning, Lodewijk XI (1423-1483), op 2 oktober 1461 Meung-sur-Loire aandoet, wordt een aantal gevangenen vrijgelaten. François bevindt zich onder de gelukkigen.

Een laatste keer naar Parijs

La Ballade des pendus, editie Treperel, Parisj, 1500.
La Ballade des pendus, editie Treperel, Parisj, 1500.
Een derde maal keert Villon terug naar zijn thuisstad Parijs. Het is de periode waarin zijn magnum opus, Le Testament, tot stand komt. Maar zoals dat met mensen nu eenmaal pleegt te gaan, vervalt hij terug in oude gewoonten. Na een straatgevecht – we schrijven het jaar 1462 – wordt François opgesloten in de Châtelet-gevangenis. Na daar opnieuw aan martelingen onderworpen te zijn geweest, wordt over hem het doodvonnis uitgesproken. Zover komt het niet. Op 5 januari 1463 spreekt het Parlement zich uit. De doodstraf wordt omgezet in een tien jaar durende verbanning uit Parijs.

François meest gerenommeerde gedicht, La Ballade des pendus (‘De Ballade van de gehangenen’) ontstaat in deze meest duistere periode in het leven van de dichter. Vanuit het perspectief van ‘de gehangenen’ spreekt Villon de lezer, voor een allerlaatste keer, aan:

Frères humains qui après nous vivez
N’ayez les cœurs contre nous endurcis,
Car, se pitié de nous pauvres avez,
Dieu en aura plus tost de vous merciz.
Vous nous voyez cy attachez cinq, six
Quant de la chair, que trop avons nourrie,
Elle est pieça devoree et pourrie,
Et nous les os, devenons cendre et pouldre.
De nostre mal personne ne s’en rie :
Mais priez Dieu que tous nous vueille absouldre!

In het Nederlands vertaald geeft dit:

Gij mensenbroeders die ná ons blijft leven,
verhardt toch, jegens ons uw harten niet.
Wellicht zal God u later dankbaar wezen
Omdat gij meelij hadt met ons verdriet.
Wij hangen vijf of zes, zoals gij ziet;
Het vlees, dat zich te gulzig voeden liet
Is rot en wat aan flarden overschiet,
Zal met ’t skelet tot stof en as begeven.
Dus lacht niet met het leed dat ons geschiedt
maar bid tot God dat Hij ons mag vergeven

Wat er na 1463 van François is geworden blijft wellicht voor altijd een mysterie. Hij verdwijnt uit de geschiedenis. Algemeen wordt aangenomen dat hij niet lang meer leefde. Hij was in ieder geval een gebroken man. Zowel lichamelijk als psychisch was hij compleet ontredderd. De vele martelingen die hij onderging tijdens zijn gevangenschap, het verraad van zijn zogenaamde vrienden: het werd hem allemaal teveel. Zoals het een ware poète maudit betaamt stierf François Villon wellicht arm, eenzaam en door het leven geslagen.

De vertalingen in deze tekst zijn van de hand van de auteur. Enkel de vertaling van het eerste deel van La Ballade des pendus is afkomstig van de website: lyricstranslate.com, 2017

Boek: The Poems of Francois Villon

Jeroen Follens is cultuurwetenschapper en volgde tevens een lerarenopleiding. Momenteel werkt hij in de hulpverleningssector. Gedurende enkele jaren was Jeroen gids in het archeologisch museum in Velzeke (Zottegem/België), in het Museum aan de Stroom (MAS) in Antwerpen en in zijn thuisgemeente(n) Bazel en Rupelmonde (bij Antwerpen).

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 53.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×