De moordzaak van de Prinsenlaan

4 minuten leestijd
Prinsenstraat in benedenstad Batavia, met tramrails en met zicht op het Stadhuis. (Wikimedia Commons/Fotocollectie Dienst voor Legercontacten Indonesië)
Prinsenstraat in benedenstad Batavia, met tramrails en met zicht op het Stadhuis. (Wikimedia Commons/Fotocollectie Dienst voor Legercontacten Indonesië)

Op vrijdag 24 juni 1932 kwam eindelijk de ontknoping van de moordzaak aan de Prinsenlaan te Batavia. Maanden lang hadden de getuigenverklaringen aangesleept. Uiteindelijk werd het vonnis geveld: Moesa werd schuldig bevonden aan twee moorden, drie pogingen tot moord en één poging tot doodslag. Hij moest twintig jaar de gevangenis in. Wat was er gebeurd?

De zaak van de Prinsenlaan was precies het soort dat de Europese gemeenschap in de kolonie de stuipen op het lijf joeg. De zogeheten bediendenmoorden kwamen nogal eens voor. Hier was de moordenaar huisjongen geweest bij het gezin, in de vertrouwde sfeer van wat een veilig thuis zou moeten zijn. Niets wees er in die periode op dat het zo gruwelijk zou aflopen. Als je je eigen bediende niet kon vertrouwen, vroeg men zich af, wie dan nog wel? Het waarom van Moesa was daarom belangrijk. Dat zou de situatie verklaren waarna een ieder “bij mij gaat het anders” weer rustig kon slapen. Het was net of Moesa dit begreep. Zijn houding tijdens het proces was… typisch.

De kwestie

De kwestie was even eenvoudig en ellendig. Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië schreef 13 juni 1932 over de voorleiding van Moesa:

Hij maakt, naar het uiterlijk te oordeelen, niet den indruk, een misdadiger te zijn. Beklaagde, geboren in Pandeglang, Bantam, is 25 jaar oud. Zonder zichtbare aandoening hoort hij de voorlezing aan van de acte van beschuldiging, luidende dat hij er van beschuldigd wordt, op 23 October 1931 met een jachtgeweer, toebehoorende aan den heer Lauw Soen Bak, wonende in de Prinsenlaan, Batavia, dezen heeft doodgeschoten, en vervolgens ook de echtgenoote van Lauw Soen Bak, Mevr. Thung Pat Nio. Waarna hij met zijn geweer eenige familieleden van Lauw Soen Bak heeft neergeslagen en zoodanig verwondde, dat zij in de C. B. Z. moesten worden opgenomen. Ten slotte, dat hij een hoofdagent van politie, Tiraja, een ernstige schotwond heeft toegebracht.

C. B. Z.: het Centraal Burgerlijk Ziekenhuis. Hier de mannenzaal. (Wikimedia Commons/ Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen)
C. B. Z.: het Centraal Burgerlijk Ziekenhuis. Hier de mannenzaal. (Wikimedia Commons/ Collectie Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen)

Moesa vertelde desgevraagd iets over zijn leven bij de familie. Dat was “zeer goed” geweest. Soms kreeg hij zelfs extra geld voor de bioscoop . Bij het ontslag werd een uitstaande schuld hem kwijtgescholden. Toen hij zijn spullen inpakte, zei hij, “werd ik plotseling ‘poesing’ (duizelig) en wist ik niet meer wat ik deed.” En dan was er nog iets. Een briefje van zijn hand, waarin onder andere stond:

„Ik verklaar den oorlog aan Lauw Soen Bak en zijn echtgenoote. Het zijn onbeschofte, en onwettig geboren menschen. Er is oorlog tusschen Japan en China, maar er zullen nog twee sterven. Wat mij betreft, ik ga liever dood, dan in de toekomst ellende te lijden!”

Van dat briefje kon Moesa zich niets meer herinneren. Dat kwam door die duizeligheid. Zei hij. Moest je opletten voor een duizelige bediende, vroeg de koloniale gemeenschap zich meteen af.

Getuigen

Van Moesa viel weinig zinnigs te verwachten, maar de getuigen leverden graag en – zo leek het soms- gretig hun verhalen over wat zij hadden gezien. Op 15 juni publiceerde Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië daar een bloemlezing uit. Een nichtje van Lauw Soen Bak logeerde net bij haar oom en vond niets storends in de sfeer, behalve dan toen ze die ochtend wakker werd van geweerschoten. Dan was er de verklaring van Tirajo, de hoofdagent van politie:

“Hij was gewapend met een geweer, waarmee hij een schot op mij loste. Ik werd niet ernstig in mijn bovenlijf en armen getroffen. Toen ik merkte, dat beklaagde nog meer wilde schieten, heb ik het noodig geacht ergens achter een muurtje dekking te zoeken en mijn revolver te laden. Nauwelijks hiermee klaar, zag ik beklaagde hard wegloopen in de richting van het achter-erf.”

Ook daarvan kon Moesa zich helemaal niets herinneren. Mian de tuinjongen werd ondervraagd:

“Wat er precies gebeurde, weet ik niet. Wel heb ik later Moesa op een hoofdagent van politie, die zich op straat bevond, zien schieten.”

Daar wist Moesa ook niets meer van. De dertienjarige Tilly Lauw, dochter van het vermoorde echtpaar, was uit huis gerend en wist dus niets. Gelukkig maar, dachten de lezers. Wel was er een logé:

“Mevrouw Lauw Soen Bak vertelde mij dat zij haar huisjongen ontslagen had. Den volgenden ochtend, heel vroeg, hoor de ik plotseling in huis eenige schoten vallen, en iemand ‘amok’ roepen. Ik bevond mij toen in mijn slaapkamer, en vond het verstandig met den meesten spoed mijn kamerdeur op slot te doen.”

De loge zag niets en Moesa wist van het amok evenmin iets.

Het woord amok stemde evenwel tot nadenken. De psychiater Dr Amir oordeelde weliswaar dat Moesa “volkomen normaal” was, maar wist ook:

“Als een amokmaker in een toestand van razernij verkeert, dan blijft die toestand voortduren tot de handeling voorbij is of tot hem de voortzetting van de handeling – onmogelijk wordt gemaakt.”

Amir bedoelde een situatie van mata glap, een tijdelijke krankzinnigheid. Zo ging het proces verder, ieder verhaal en elk detail botste op Moesa’s niet meer weten. Toch sloot langzaam het net om hem heen, want dat er een veroordeling aankwam, voelde iedereen.

Slot

De opgelegde gevangenisstraf van twintig jaren was lang en zwaar. Of Moesa die tijd zou overleven, stond te bezien. Het rechtsgevoel van de gemeenschap kon hiermee gediend zijn, maar diezelfde gemeenschap kón niet gerust gesteld zijn. Waarom was Moesa, die verklaarde het goed te hebben bij het gezin, na wat duizeligheid tot moord en doodslag overgegaan? Waarom had hij dat ellendige briefje geschreven? Vermoord te worden in je eigen huis, door je eigen bediende, dat schrikbeeld groeide door de moorden aan de Prinsenland. Een kolonie kon dan weliswaar bezet worden, maar in het eigen huis was men weerloos.

Vilan van de Loo werkt aan een biografie van Van Heutsz. Gratis ebook ontvangen? Informatie op: www.vanheutsz.nl

Meer artikelen uit deze rubriek
Overzicht van boeken over Nederlands-Indië

0
Reageren?x
×