Kleren zijn overal en ook van alle tijden. In het verleden was kleding misschien nog wel belangrijker dan tegenwoordig: kleding was tot de twintigste eeuw een onderwerp van zorg. Na voedsel was kleding de tweede levensbehoefte. Tot de jaren 1960 gooiden mensen kleding zelden weg. Kleren waren ook een belangrijke motor van verandering in de geschiedenis. Dit en veel meer lezen we in het boek Tot op de draad – De vele levens van oude kleren (Uitgeverij Atlas Contact, 2017), waarin historica Ileen Montijn ons meeneemt op een ontdekkingstocht door de geschiedenis van kleding.
Kleding heeft een lange historische relevantie. Kleding speelde al een rol in het Bijbelverhaal uit Genesis over het Paradijs, waar Adam en Eva na de zondeval erachter kwamen dat ze naakt waren en hun lichaam met vijgenbladen bedekten. Steden kenden al eeuwenlang hun kledingmarkten. Maar kleding is om meer redenen historisch relevant, zo stelt Montijn in de inleiding van haar boek:
In de Gouden Eeuw bloeide in Amsterdam al een zijde-industrie, terwijl zijde in Europa helemaal niet kan worden geproduceerd, omdat de zijderups het hier te koud heeft. Ook katoen moest worden ingevoerd. Uitvindingen op textielgebied zoals het mechanische weefgetouw en de katoenspinmachine brachten de Industriële Revolutie op gang. Voor de katoenteelt werden honderdduizenden Afrikanen als slaven naar Amerika versleept. De uitvinding van synthetische verfstoffen in 1856 ontketende een ‘scheikundige revolutie’ die industrie en huishoudens grondig veranderde. (9)
Montijns boek gaat in de kern over de functie van oude kleding, niet nieuw kleding. Welke maatschappelijke en economische relevantie heeft oude, tweedehands kleding in de geschiedenis gehad?
Barmhartigheid
In het eerste hoofdstuk staat het thema barmhartigheid centraal. Het geven van mantels of andere kleren aan armen, is al eeuwenlang een belangrijk symbool van barmhartigheid en naastenliefde. Vaak was het christelijk geloof in dit opzicht een belangrijke drijvende factor. Montijn noemt meerdere historische voorbeelden, zoals de steun van christelijke organisaties door voedsel en kleding te sturen naar de landen in Oost-Europa, die tot (ver) na de Val van de Muur armoede leden als gevolg van het communisme.
We maken in dit hoofdstuk kennis met de aan reuma lijdende Amsterdamse schrijver en komiek Max Tailleur (1909-1990), die in 1967 de stichting Beter met Max opzette en de kledingzak (die nog steeds gebruikt wordt door o.m. het Leger des Heils) uitvond. Onder het motto ‘Geef Max de zak’ zamelden vrijwilligers in felgele zakken oude kleding in voor hergebruik. Deze Max Tailleur trok in 1971 opnieuw de aandacht met de introductie van De Geinlijn, een telefoonnummer die mensen konden bellen om een goede mop te horen.
Eind jaren 1980 volgde, na de Zak van Max, een nieuwe uitvinding, namelijk de kledingcontainer. Montijn:
Het idee kwam uit de Verenigde Staten, waar bij winkelcentra sinds jaar en dag speciaal vervaardigde containers waren geplaatst door Goodwill Industries of America, of de Salvation Army, het Leger des Heils. Beide inzamelaars sorteerden de afgestane kleding en verkochten die voor weinig geld in eigen winkels. (38)
Kledinghandel door Joden
In de rest van dit prettig leesbare en keurig verzorgde boek komen we tal van andere interessante wetenswaardigheden tegen over oude kleding. Hoe kleding vroeger ziekten kon verspreiden bijvoorbeeld, de omgang met kleding tijdens de Tweede Wereldoorlog of de historische rol van Joden in de kledinghandel. Dit leidde in de internationale literatuur tot het cliché van de ‘kledingverhandelende Jood’. We komen dit beeld onder meer tegen bij Multatuli:
Multatuli’s verhaal over de Amsterdamse jongen Woutertje Pieterse, dat speelt rond het midden van de negentiende eeuw, bevat een uitvoerige scène waarin Wouter op zoek gaat naar een Jodenhoek in Haarlem om er zijn jas te verkopen. Hoewel hij eerst te horen krijgt dat in Haarlem geen Jodenhoek is zoals in Amsterdam, komt hij toch bij een winkel waar inderdaad een oude Jood in kleren handelt. (59)
Boeiend is, naast veel meer in dit boek, het hoofdstuk over de functie van oude kleding als historisch erfgoed. In veel historische musea kunnen we kledingcollecties vinden die een beeld geven van de mode uit vergaande tijdperken, maar ook symbool vormen van belangrijke gebeurtenissen. Zo verwierf het Historisch Museum van Rotterdam in 1976 een bijzondere leren werkmansjas:
Een jasje gemaakt van geiten- of hertenleer, voor de warmte gecapitonneerd. Het was het jasje waarin de vrijzinnige rechtsgeleerde Hugo de Groot zich in 1621 vermomde toen hij uit Nederland naar Antwerpen uitweek. De Groot was vanwege zijn vredelievende ideeën levenslang gevangengezet in Slot Loevestein, en in een boekenkist ontsnapt. (148)