Michiel Bussink schrijft normaal gesproken niet over de Tweede Wereldoorlog. Thema’s waar hij zich mee bezighoudt zijn: landbouw, voedsel, natuur en landschap. Zo publiceerde hij Lekker Landschap (2015), een ode aan de rijkdom van eetbare planten, bloemen, bessen, noten en paddenstoelen in het Nederlandse landschap. Botanicus in oorlogstijd uit 2021 lijkt een opvallende titel tussen zijn publicaties, totdat je kennis maakt met de hoofdpersoon, dr. Hendrik Uittien (1898-1944). Een man met wie de auteur veel interesses deelt.
In 1944, tijdens zijn gevangenschap in kamp Vught, ontdekte Hendrik Uittien op een dag dat er aan de rand van de kampomheining verschillende rode pimpernellen groeiden. Dit is een niet alledaags plantje met dieprode bloemhoofdjes in de vorm van de plopkap van een microfoon. De meeste gevangenen zullen er onverschillig langs hebben gelopen, maar Uittien niet. Het plantenleven was dan ook zowel zijn vak als zijn liefhebberij. Als botanicus was morfologie zijn specialiteit, oftewel de bestudering van groeiwijzen en het aan de hand daarvan indelen van planten in verwante soorten. In een brief aan huis deelde hij de vondst enthousiast mede. Een paardenbloem of willekeurig andere plant had hem echter even goed kunnen bekoren, want die vond hij net zo “volmaakt en mooi” als zeldzamere planten. De dahlia uitgezonderd, want ondanks dat hij jarenlang woonde aan de Dahliastraat in Deventer, vond hij dit maar een “harteloze” en “karakterloze” bloem.
Vreemde snuiter
Wanneer je niet geïnteresseerd bent in rode pimpernellen, paardenbloemen en andere flora, zul je Uittien misschien maar een vreemde snuiter vinden. Hij bleef ongetrouwd en stelde zijn leven grotendeels in het teken van de wetenschap. In zijn boek noemt Bussink meermaals de namen van de onderwijzers Jac. P. Thijsse en Eli Heimans, de ‘vaders’ van de popularisering van de natuureducatie in Nederland. Uittien mag absoluut tot hun ‘school’ gerekend worden, want ook hij maakte de studie van alles wat groeit en bloeit toegankelijk voor een groter publiek. Hij schreef vele artikelen op een toon die ook de hedendaagse lezer nog aanspreekt. Zijn eerste gepubliceerde artikel gaat over een hommelnest dat hij tijdens een zomervakantie in een doosje op zijn slaapkamer bewaarde om de diertjes te bestuderen. Hiermee wilde hij lezers stimuleren om zich ook in deze insecten te verdiepen. Hij waarschuwde:
“Soms, maar dat is ook maar heel zelden, steekt er eentje en dan is het je eigen schuld, gelukkig; je hebt hem te hard geknepen, of, wat voor een insekt een nog grooter belediging is, hij heeft je warme adem even gevoeld.”
Enthousiasme
Het kost je weinig verbeeldingskracht om de nog jonge Uttien languit op de grond te zien liggen met zijn neus boven een hommelnest. Op wat oudere leeftijd werd zijn werk serieuzer en was hij Nederlandse afgevaardigde tijdens het Internationaal Botanisch Congres van 1935 in Amsterdam en droeg hij bij aan de samenstelling van de Flora Neerlandica, een standaardwerk over de Nederlandse flora dat pas na de oorlog uit zou komen. Het enthousiasme waarmee hij zich bezighield met zijn vak bleef echter net zo aanstekelijk als in zijn jongere jaren. Terwijl hij de meeste tijd van zijn werkzame carrière les gaf aan de Middelbare Koloniale Landbouwschool in Deventer hield hij zich behalve met de botanica ook bezig met volkskunde. Hij was bijvoorbeeld gefascineerd door de toepassingen van kruiden in streekgerechten, zoals balkenbrij en kruutmoes, en publiceerde hierover. Terwijl de nazi’s de volkskunde misbruikten voor hun kwaadaardige rassenleer, moest Uittien niets weten van het verheerlijken van het ‘volkseigene’ ten opzichte van het vreemde. Voor hem was de diversiteit van de natuur de leidraad.
Tweede Wereldoorlog
“Is een valk mooier dan een uil?” zo vroeg Uittien zich voor de oorlog af in een artikel.
“Het standpunt is verdedigbaar dat niets in de natuur lelijk is, zoals elk mens volmaakt is in zijn soort.”
Met een uitspraak als deze stond de botanicus lijnrecht tegenover de nazi’s. Tijdens de Duitse bezetting bleef hij werkzaam op de landbouwschool. Door in 1941 op de verjaardag van prins Bernhard een anjer in zijn knoopsgat en op de verjaardag van Wilhelmina een oranje stropdas te dragen, toonde hij zijn anti-Duitse opstelling. Met een pleidooi voor vrijheidszin en verdraagzaamheid sprak Uittien zich datzelfde jaar tijdens een lustrumviering van de Universiteit van Utrecht, waar hij had gestudeerd en gewerkt, uit tegen de politiek van de bezetter. Op school had hij het geregeld aan de stok met zijn collega Edward Floris Sandberg, een NSB’er die zo sterk voldoet aan het stereotype van de naziploert dat een personage zoals hij in een roman of speelfilm ongeloofwaardig zou zijn.
Mogelijk was het vanwege die toespraak dat Uittien in 1941 ontslagen werd als docent. Het waren echter niet zijn toespraak en evenmin zijn uitingen van Oranjegezindheid of zijn conflict met Sandberg die leidden tot zijn arrestatie in januari 1944, maar zijn betrokkenheid bij de verspreiding van de illegale krant Trouw. Hij was een van ‘de drieëntwintig van Trouw’, allen verspreiders van de krant die werden gearresteerd en afwisselend gevangen zaten in kamp Vught en kamp Haaren. Ze werden door een Duitse rechter ter dood veroordeeld. Aan de hand van de brieven die Uittien in gevangenschap met zijn familie uitwisselde en getuigenissen van overlevenden beschrijft Bussink de laatste maanden van de botanicus. Op 10 augustus 1944 werden hij en de andere verspreiders van de verzetskrant in Vught geëxecuteerd door een vuurpeloton. Het is een dramatisch einde van het leven van een fascinerend persoon, die door Michiel Bussink wordt geportretteerd als een man van wie elke natuurliefhebber graag les zou willen krijgen of met wie je zou willen struinen door de natuur op zoek naar de rode pimpernel.
Botanicus in oorlogstijd is een aanrader voor zowel de geïnteresseerde in de botanische geschiedenis als die van de Tweede Wereldoorlog. Het is een levendige biografie, een liefdevol eerbetoon aan de goedaardige en inspirerende man die Hendrik Uittien moet zijn geweest. Geen verzetsheld vol bravoure waar een musical aan gewijd zal worden, maar een bescheiden intellectueel die zich opofferde voor zijn idealen en wiens ideeën nog altijd actueel en navolgenswaardig zijn. Voor zijn voormalige woning aan de Dahliastraat bevindt zich tegenwoordig een ‘struikelsteen’. Sta hier als je in de buurt bent eens bij stil en leg een bloemetje neer ter nagedachtenis. Zolang het dan maar geen dahlia is…
Boek: Botanicus in oorlogstijd – Michiel Bussink