Er is iets geks aan de hand, vindt Herman Vuijsje. Toen hij in de jaren zestig werd opgeroepen voor de dienstplicht, wrong hij zich daar met een trucje onderuit. En hij was niet de enige: onder zijn links-progressieve generatiegenoten deed iedereen dat. Met de grootste vanzelfsprekendheid. Je ging toch niet in dienst, waarom zou je? Anderen zorgden wel voor je veiligheid. Decennia later had Vuijsje nog steeds een vreselijke hekel aan uniformen, eigenlijk aan alles wat met het leger te maken had. Maar waarom? Waarom had hij zo’n hekel aan de krijgsmacht?
Dynamische zoektocht
Volgens Herman Vuijsje – socioloog en journalist, auteur van een groot aantal boeken en artikelen – is het antwoord op deze waaromvraag niet alleen voor hem van belang. Het zegt veel over de Nederlandse geschiedenis. Daarom ging hij op zoek. Naar antwoorden op de vraag waarom het zo vanzelfsprekend was dat Vuijsje nooit soldaat zou zijn.
Het resultaat is een prachtig boek over een generatie, over de ontwikkelende verhoudingen tussen krijgsmacht en samenleving. Militaire en sociale geschiedenis dus. Vuijsje neemt de lezer mee op een dynamische zoektocht. Het boek combineert het beste van journalistiek en sociologie: aan de hand van gesprekken met generatiegenoten, experts, (ex-)militairen gaat Vuijsje aan de slag. Hij diept zijn analyses uit met militairhistorische en sociologische literatuur. Zonder een moment saai te worden.
Ontduiken van dienstplicht
Tussen 1810 en 1997 kende Nederland de dienstplicht. Vanaf 1938 was deze persoonlijk en algemeen: het lotingssysteem werd in dat jaar afgeschaft. Maar er waren nog allerlei omstandigheden waardoor je kon ontsnappen: getrouwd kostwinnerschap, persoonlijke onmisbaarheid of een theologische studie waren enkele gronden om in aanmerking te komen voor uitstel of afstel van dienstplicht.
In de jaren zestig nam de behoefte aan grote groepen dienstplichtigen af. De druk van de oorlog in Indonesië en de Koude Oorlog was van de ketel, steeds grotere groepen werden ‘buitengewoon dienstplichtig’ verklaard en hoefden niet in dienst. Voor degenen die wel moesten opkomen, werd de dienstplicht natuurlijk steeds onaantrekkelijker.
Sjoemelen kwam daarom steeds vaker voor. Er waren voor Vuijsje en zijn links-progressieve generatiegenoten verschillende manieren om de dienstplicht te ontlopen. Het halen van een S5-je was populair: net doen alsof je gek was om daarmee de hoogste graad van ‘psychische instabiliteit’ te halen. Of, zoals Vuijsje zelf ook deed, de intelligentietest zo slecht mogelijk invullen. Platvoeten of een stijve wijsvinger veinzen. En dan maar hopen op het bericht ‘Voorgoed Ongeschikt’.
Verklaringen
Het gekke is dat eigenlijk niemand nadacht waaróm ze wel of niet deelnamen aan de krijgsmacht. In zijn gesprekken met vrienden kwam Vuijsje erachter dat niemand de moeite had genomen om serieus na te denken. De simpele conclusie ‘wij zijn geen generatie van soldaten’ was voor hen blijkbaar genoeg.
Vuijsje zoekt wel verder en komt in zijn boek met verschillende verklaringen. De afkeer van de NAVO, en dan met name van Amerika die in Vietnam een smerige oorlog voerde, speelde bij sommigen een rol. Maar echt pacifisme was er maar weinig. Vuijsje en zijn generatiegenoten hadden een mix van pacifisme en antimilitarisme vanuit huis meegekregen, maar tegelijk voelden zij veel waardering voor de geallieerde legers die Europa hadden bevrijd van de Duitsers.
Er bestond wel een breedgedragen afkeer van doorgeslagen vaderlandsliefde. Soldaten die heldhaftig hun vaderland wilden verdedigden waren in de ogen van Vuijsje vooral sukkeltjes. Nederlanders houden niet van helden, was de gedachte. Militair historicus Christ Klep wijst in het boek op een grote dubbelzinnigheid als het gaat om de waardering van de krijgsmacht. Aan de ene kant hebben Nederlanders een afkeer van een martiale cultuur, en zien zij de krijgsmacht als een infaam beroep waar je vooral niet trots op moet zijn. Toch verwacht iedereen aan de andere kant dat het leger, als het erop aankomt, zich heldhaftig gedraagt en niet bang wegrent.
Gemoedsrust van de verzorgingsstaat
De belangrijkste reden ziet Vuijsje in de ‘gemoedsrust van de verzorgingsstaat’, het idee dat anderen het wel voor je opknappen. Dat was wat de groep babyboomers vooral dacht: anderen zorgen wel voor onze veiligheid. Opgegroeid in het idee van vrijheid en persoonlijke ontplooiing waren zij gekant tegen alle vormen van discipline en hiërarchie die de krijgsmacht met zich meebracht. Maar achteraf vraagt Vuijsje zich af of dat wel zo eerlijk was, om zo gemakkelijk de dienstplicht te ontlopen en anderen het werk te laten opknappen.
Tegelijk is het jammer dat Vuijsje in zijn boek weinig aandacht schenkt aan de mannen die wél keurig hun dienstplicht vervulden. Wat onderscheidde hen van degenen die hun snor drukten? Vuijsje besteedt bijvoorbeeld weinig aandacht aan de persoonlijke of religieuze motieven die hier een rol gespeeld kunnen hebben. De zinsnede ‘obediëren in de gerechtigheid’ die de auteur citeert uit het Wilhelmus, wijst op de grote gehoorzaamheid van die andere groep. Aandacht voor de groep die wel de dienstplicht vervulde, zou het boek als geheel meer in balans hebben gebracht. De focus ligt nu wel erg eenzijdig op de grootstedelijke jongemannen die de dienst ontliepen.
Tijden veranderen
Aan het einde van het boek constateert Vuijsje dat de tijden veranderen.
‘Na de eeuwwisseling begon het denkbeeld dat defensie niet ons pakkie-an is, weg te ebben, om helemaal te verdwijnen nu we van buitenaf tot de orde worden gepord. Krijgsmacht en veteranen kunnen op hernieuwde waardering rekenen, heldendom mag weer worden benoemd, een uniform met trots gedragen’.
De recente investeringen in Defensie, mede door de oorlog in Oekraïne, wijzen ook in die richting. Het maakt Wij waren geen soldaat tot een uiterst actueel boek.