Ontwikkeling van de bevolking
De demografie van de Oudheid is een complex onderwerp. De data zijn versnipperd, tegenstrijdig of incompleet en geven zeker geen doorlopend beeld. Om algemene statistieken op te stellen moeten wetenschappers de beschikbare gegevens dus extrapoleren. In het geval van Rome hebben we voornamelijk informatie over het aantal cives (vrije burgers), soms, maar niet altijd, met hun gezin. Andere bronnen geven globale cijfers over de mediterrane of Romeinse wereld, maar omdat veel geschriften tientallen keren zijn gekopieerd, is het cijfermateriaal vaak onbetrouwbaar geworden. De data vragen dus per definitie om een kritische benadering.
Het tweede probleem is de verdeling van de bevolking. De vroegste bronnen (vaak een volkstelling) geven doorgaans alleen informatie over het aantal vrije mannen, de Romeinse burgers. De eerste bruikbare gegevens over het aantal vrouwen, liberti (vrijgelatenen) en slaven dateren uit de keizertijd. Niet alle slaven hadden dezelfde status en ze leefden onder verschillende omstandigheden, maar de bronnen zijn daar meestal niet duidelijk over. We weten dat sommige categorieën slaven, bijvoorbeeld de mensen die in de steengroeven en mijnen of op de grote boerderijen werkten, een zwaar, ellendig leven hadden, maar juist over deze groepen ontbreken exacte gegevens. Over de slaven en liberti in de steden weten we veel meer; hun levensomstandigheden waren soms aanzienlijk beter, soms zelfs beter dan die van de gemiddelde burger. Om al deze redenen moeten we uiterst zorgvuldig met de data omgaan en ons in de eerste plaats richten op de gegevens die wél betrouwbaar zijn.
Juridische status
De samenlevingen van de oude mediterrane wereld maakten tussen de 4de eeuw v.C. en de 3de eeuw n.C. een sterke ontwikkeling door. Het sociale verkeer werd van oudsher bepaald door de status van de verschillende bevolkingsgroepen, wat door de inlijving in het Romeinse Rijk niet veranderde. Maar de ongekend lange heerschappij van de Romeinen over de westerse wereld heeft de sociale systemen wel sterk beïnvloed, vooral omdat onder het Romeinse recht ook de peregrini (‘vreemdelingen’, provinciaal onderdanen) en liberti (vrijgelaten slaven) burgerrechten kregen, het fundament onder iemands persoonlijke status. Hiermee onderscheidde Rome zich van bijna alle andere politieke entiteiten. In de Romeinse wereld had het individu een dubbele status: hij was burger van zijn eigen stad, wat hij tot zijn dood bleef, maar daarnaast kon hij ook Romeins burger worden en – als hij daarvoor de persoonlijke capaciteiten en benodigde financiële middelen had, anders gezegd uit een vooraanstaande familie kwam – carrière in de Romeinse politiek maken, eques (ridder) worden en zelfs senator. Deze situatie werd in 212 geïnstitutionaliseerd door het Edict van Caracalla, waardoor alle vrije mannen in het Rijk Romeins burger werden, tenzij ze voor zware misdaden waren veroordeeld. Daarmee bezaten ze een dubbel burgerschap, waar ook bijna niet aan te tornen viel: alleen de keizer had de macht iemand zijn burgerschap te ontnemen.
De enorme toename van het aantal burgers in het Romeinse Rijk was dus niet alleen het gevolg van de expansie, maar vooral van het feit dat alle vrije inwoners van de Romeinse provincies in 212 die status kregen. Vanaf dat moment telde het Romeinse Rijk ongeveer 40 miljoen burgers, oftewel bijna de gehele vrije bevolking van de westerse wereld. Het toekennen van burgerrechten aan onderworpen volkeren (vanaf de 3de eeuw v.C.) is uniek in de geschiedenis van het Westen. Alle vrije mannen in dat enorme rijk kregen daarmee dezelfde privileges als de Romeinen in Italië of Rome, maar tegelijkertijd waren ze nu ook, naast de wetten van hun eigen volk, aan het Romeinse recht onderworpen, wat consequenties had voor het ontstaan van de moderne rechtspraak. Elke burger die door een Romeinse of lokale magistraat was veroordeeld, of vreesde dat te worden, kon in beroep gaan bij de keizer, die in dezen het Romeinse volk vertegenwoordigde. De status van burger werd in de eerste plaats aan mannen verstrekt, maar in het verlengde daarvan genoten de vrouwen in het Romeinse Rijk ook meer rechten dan in andere delen van de mediterrane wereld.
Een ander essentieel kenmerk van de antieke wereld was de slavernij, die tot het eind is blijven bestaan. Aanvankelijk telde het Rijk meer slaven dan burgers en peregrini (van wie we weinig weten), maar het Romeinse recht voorzag in de vrijlating van slaven en hun meesters maakten daar massaal gebruik van; in de beginjaren van de keizertijd zelfs zo massaal dat de autoriteiten het aantal vrijlatingen probeerde in te perken. Het ging hierbij vooral om slaven in de steden die voor gezinnen werkten.
Beide partijen hadden voordeel bij hun vrijlating: de liberti werden een soort gezinslid van hun vroegere meester, kregen zijn familienaam en bleven verantwoordelijk voor de verzorging van hun patronus en diens kinderen. Bij overlijden vervielen al hun bezittingen aan het gezin. Een of twee generaties lang bleef het stigma van de slavernij nog aan hun nakomelingen kleven, wat bijvoorbeeld een politieke carrière in de weg stond, maar mettertijd vormden de liberti de meest dynamische laag van de samenleving. Ook de slaven van de steden of van de keizer konden worden vrijgelaten; in het Keizerrijk speelden de vrijgelaten keizerlijke slaven zelfs een uiterst belangrijke rol in het ambtelijke apparaat.
~ John Scheid en Nicolas Guillerat
Boek: Het Romeinse Rijk in infographics – John Scheid en Nicolas Guillerat
Ook interessant: De SS in infographics