Rozenoorlogen
Dat Hendrik VIII überhaupt koning werd en dat zijn regering zich ontwikkelde tot een levensbedreigend regime voor echtgenotes en adviseurs, had te maken met de donkere schaduw die over de Engelse vijftiende eeuw hing. Gedurende tientallen jaren van bloedige oorlogen waren twee koningshuizen, York en Lancaster, er bijna in geslaagd elkaar uit te roeien, met als resultaat dat het huis Tudor – dat onder normale omstandigheden nooit de kans zou hebben gehad om de troon te grijpen – de heersende dynastie werd. Er waren tal van prinsen en edelen, zowel in Engeland als in het buitenland, die beweerden evenveel recht op de kroon te hebben als Hendrik VIII en zijn verwanten, of misschien wel meer. Hendrik en zijn adviseurs waren zich hiervan terdege bewust, en hun beleid was er grotendeels op gericht om hoe dan ook te behouden wat er was gewonnen.
De verwikkelingen die voorafgingen aan de overwinning van het huis Tudor in de koninklijke arena zijn de geschiedenis in gegaan als de ‘Rozenoorlogen’. Uiteindelijk waren de conflicten, net als andere grote Europese conflicten tijdens de middeleeuwen, geworteld in de sterke nadruk van de politieke cultuur op de rol van het individu. Het is niet overdreven om te zeggen dat de oorlogen nooit zouden zijn uitgebroken als koning Hendrik VI als persoon niet zo’n slechte vorst was geweest. Het koninklijk ambt vereiste een hoog competentieniveau, niet in de laatste plaats omdat de inkomsten onvoldoende waren. De Engelse vorsten moesten altijd een lastig evenwicht zien te vinden tussen hun eigen belangen en die van hun vrienden, de aristocraten en het parlement. Als de belastingen te hoog werden of als een kleine kliek van adviseurs zulke grote schenkingen en zulke mooie titels ontving waardoor andere aristocraten jaloers werden, lag er al snel een crisis op de loer.
Invloed van de adel
De situatie werd er niet gemakkelijker op voor de koningen doordat de kosten van hun levensonderhoud hoger werden en het duurder werd om oorlog te voeren als gevolg van de ontwikkelingen in de militaire technologie – het gebruik van vuurwapens, de opkomst van huurlingen, enzovoort – en de smaak van de adel voor luxe. Bovendien was de communicatie slecht, zodat de koning en zijn adviseurs erop moesten vertrouwen dat de aristocraten in de periferie wijs en bedachtzaam handelden, iets wat niet altijd het geval was.
Dit alles gaf de adel, die in de vijftiende en vroege zestiende eeuw uit zo’n zestig zelfbewuste aristocraten bestond, veel te veel invloed op de regering van Engeland. De adel was geen nieuw fenomeen, maar was in belang toegenomen als gevolg van de pestepidemieën in het kielzog van de Zwarte Dood, die het vermogen van de koning om controle over de lokale gemeenschap uit te oefenen ondermijnden. Geen enkele aristocraat was sterk genoeg om de Kroon eigenhandig te verslaan, maar het volstond als hij intrigeerde en passief bleef na koninklijke bevelen om het werk van de vorst ernstig te belemmeren. Het was daarom belangrijk voor de koning om zijn gunsten goed te verdelen, om sommigen niet boven anderen te bevoordelen en om constant bereid te zijn om te bemiddelen tussen ruziënde aristocraten.

Om hun eigen gebieden te beschermen terwijl ze vochten voor invloed op de fragiele monarchie, moesten de aristocraten privélegers opbouwen, die ze graag tegen elkaar gebruikten. In het noorden van Engeland vochten de adellijke families Percy en Neville om de macht zonder dat de centrale regering in het zuiden het escalerende geweld kon stoppen. Tegelijkertijd werd het regime verzwakt door de oorlog in Frankrijk. De Honderdjarige Oorlog, ’s werelds langste gewapende conflict, eindigde in 1453 met een Engelse nederlaag. Een andere serieuze factor was dat veel leden van de financieel in problemen verkerende lagere adel graag deelnamen aan de vetes van de aristocraten, omdat het hen de kans gaf zichzelf te verrijken. De hoogadellijke families konden daarom gemakkelijk gewillige soldaten vinden.
De Rozenoorlogen
Rond 1445 sloegen de tegenstellingen tussen de adellijke groeperingen om in gewelddadige ontladingen op het slagveld. Het meeste van wat we denken te weten over de Rozenoorlogen, vooral wat we hebben geleerd via de werken van William Shakespeare, is helaas misleidend. Dat geldt al voor de term zelf: ten eerste was het geen echte oorlog en ten tweede had het conflict niets met rozen te maken. De vete bestond uit vijftien of zestien veldslagen, waarvan sommige als niet meer dan wat schermutselingen moeten worden gekarakteriseerd. De totale tijdspanne voor de veldslagen tijdens het conflict bedroeg ongeveer zestig weken, dat wil zeggen iets meer dan een jaar, verspreid over iets meer dan drie decennia. Er werd niet veel geplunderd, er vonden geen langdurige belegeringen of massamoorden op de burgerbevolking plaats, en er was geen achteruitgang van het culturele leven. De slachtoffers bleven vooral beperkt tot leden van de aristocratie, onder wie de koninklijke familie, en hun aanhang.

De Rozenoorlogen begonnen in 1455 toen de leider van het huis York, hertog Richard, de troepen van Margaretha, de Franse gemalin van Hendrik VI, versloeg in een slag bij St Albans. Omdat Richard niet sterk genoeg was om zijn tegenstanders uit te schakelen, werden de volgende vier jaar gekenmerkt door een nerveuze wapenstilstand. Het conflict kreeg een nieuwe impuls in 1459, waarna er gedurende twee jaar een aantal schermutselingen plaatsvonden. Richard van York sneuvelde, maar zijn zoon Edward zegevierde en werd in 1461 koning als Edward IV. Een paar jaar later, nadat het huis York uiteenviel in rivaliserende groepen, werd Edward van de troon gestoten en keerde Hendrik VI terug. In maart 1471 keerde Edward op zijn beurt terug uit zijn Nederlandse ballingschap en versloeg opnieuw zijn vijanden. Hendrik VI werd in Londen vermoord, waarschijnlijk in opdracht van Edward.

Na deze geweldsexplosies waren er niet veel leden meer over van het huis Lancaster, en de yorkisten aarzelden niet om de strijd onderling voort te zetten. Nadat Edward IV in 1483 stierf, viel de nationale regering opnieuw uiteen door intriges binnen de heersende aristocratie. Edwards broer Richard, hertog van Gloucester, wist zijn rivalen te neutraliseren, onder wie Edwards minderjarige zonen Edward V en Richard – die hij onwettig wist te verklaren en liet opsluiten in de Tower – waarna hij de troon besteeg als Richard III. Wat er met de twee koninklijke zonen is gebeurd, is een ander mysterie. Het enige wat we weten over de ‘prinsen in de Tower’ is dat ze verdwenen, waarschijnlijk vermoord.
Gedurende een paar jaar versterkte Richard III de monarchie naar beste vermogen, onder meer door het parlement en de burgers te bevoordelen, maar ontevreden edelen bundelden hun krachten en schoven een telg uit het huis Lancaster naar voren: Hendrik Tudor. In 1485 viel hij Engeland binnen vanuit Frankrijk en versloeg Richard in de Slag bij Bosworth Field, waar de laatste sneuvelde. Het is symptomatisch voor de ‘Rozenoorlogen’ dat Richard naar alle waarschijnlijkheid zou hebben gezegevierd als machtige aristocraten hem niet midden in de strijd hadden verraden.

De Rozenoorlogen worden traditioneel gezien als het einde van een tijdperk in de Engelse geschiedenis. De middeleeuwen eindigden en de vroegmoderne tijd begon. Met hun constante vetes groef de adel zijn eigen graf. Voortaan waren het de koningen die regeerden en de edelen die gehoorzaamden of werden onthoofd. Het langdurige conflict heeft een mythische glans gekregen, niet in de laatste plaats door de vele literaire werken over de koningen en hun lot. De slotscène in Richard III van Shakespeare, waarin de laatste koning van het huis York over het slagveld dwaalt en tevergeefs ‘een paard, een paard, mijn koninkrijk voor een paard’ roept, staat in het geheugen gegrift van generaties theaterbezoekers.
Hedendaagse onderzoekers onderschrijven dat beeld echter niet. Tegenwoordig wordt aangenomen dat de gevolgen van de vetes sterk zijn overdreven. Een van de foutiefste percepties is het idee dat de adel zichzelf heeft gedecimeerd, iets wat indirect de weg had moeten effenen voor de sterke monarchie van Hendrik VIII. Een eenvoudige genealogische analyse is voldoende om dat argument te weerleggen. Er zijn geen aanwijzingen dat de Engelse adel in de vijftiende eeuw ongewoon snel uitstierf. De aristocraten hebben hun families niet uitgeroeid en hun machtspositie in de lokale gemeenschap niet ondermijnd.
