Hoe handhaafde het Romeinse rijk de vrede? Dat is de centrale vraag in het knappe werk Pax Romana. Oorlog en vrede in de Romeinse tijd van de gerenommeerde historicus Adrian Goldsworthy.
De Romeinen oefenden hun macht, zo stelt Goldsworthy in de inleiding, bijzonder lang uit en tijdens hun heerschappij was er sprake van lange perioden zonder militaire activiteit of openlijke oorlogsvoering. Met name tijdens de periode van de Pax Romana – van circa 27 v. Chr. (keizer Augustus) tot 180 na Chr. (keizer Marcus Aurelius) – was dit het geval. Deze situatie van langdurige vrede en rust was historisch gezien uitzonderlijk.
Opbouw en thematiek boek
Goldworthy’s boek is onderverdeeld in twee hoofddelen, die in totaal ruim 500 pagina’s beslaan: de tijd van de Republiek van 509-27 v.Chr. en de periode van de keizers vanaf 27 v.Chr., waarbij het laatste deel omvangrijker is dan het eerste. Beide delen zijn onderverdeeld in respectievelijk zes en acht goed behapbare hoofdstukken.
Lopende het betoog van het boek haalt Goldsworthy drie kernthema’s naar voren. Ten eerste op welke manier het Romeinse Rijk tot stand kwam. Ten tweede hoe de Romeinen het voor elkaar kregen om over zoveel volkeren en culturen te regeren en die bestuurlijk-militair ‘bij elkaar’ te houden. En ten slotte analyseert de auteur hoe de overwonnen volken de inlijving bij het Romeinse Rijk ervoeren en daarmee omgingen.
Het boek is voorzien van een overzichtelijk notenapparaat, een literatuurlijst en een register. Verder treffen we een historische tijdlijn, verscheidene historische kaarten en plattegronden, en een verklarende woordenlijst aan, evenals keurig fotomateriaal.
Romeinse tactieken in Gallië
Het boek Pax Romana is niet alleen een geschiedenis van de Republiek en het Keizerrijk Rome vanuit vooral een militair-bestuurlijk perspectief. Goldworthy laat ons ook kennismaken met tal van Romeinse tactieken en handelingen die ze toepasten om gebieden te veroveren en die regio’s daarna, zonder al te veel geweld, onder controle te houden.
Niet zelden werden de Romeinen daarbij geholpen door de elkaar bestrijdende volken zélf:
“Leiders en gemeenschappen deden hun best om de Romeinse macht in hun eigen voordeel uit te buiten. Soms zochten ze hulp van Rome, zoals de Aeduers tegen de Sequanen, omdat hun buren steun kregen van een andere macht van buitenaf. En omgekeerd leidden Romeinse interventies ten behoeve van een bepaalde groep ertoe dat andere stammen elders hulp zochten om weerstand te kunnen bieden. In de meeste gevallen was de houding jegens Rome, of andere machten van buitenaf, veel minder belangrijk dan het streven naar voordeel op de korte termijn.” (93)
Lokale ambitie was, zo vervolgt Goldsworthy, de voornaamste drijfveer en zou als een rode draad door de Romeinse veroveringsgeschiedenis blijven lopen.
Psychologisch bestuur & verrijking
Belangrijk waren ook andere ontwikkelingen. Zo bleken de volken die door de Romeinen veroverd werden – de Britten worden als voorbeeld genoemd -, vaak verspreid over een grote regio te wonen. De Romeinen brachten activiteiten en daarmee uiteindelijk verstedelijking en verrijking. Dit leidde ertoe dat de veroverden zich konden opwerken. Tegelijkertijd bleken diezelfde opkomende steden weer nuttig om te fungeren als bestuurs- en handelscentra binnen de provincies van het Romeinse rijk.
Zo beschreef historicus Tacitus in een biografie over zijn schoonvader Gnaius Julius Agricola (40-93), die zeven jaar Brittannië bestuurde, het volgende knappe staaltje van psychologisch bestuur en integratiebevordering:
“De Britten leefden verspreid en waren onbeschaafd en daardoor snel geneigd tot oorlog. Om hen nu via een aangename levensstijl te laten wennen aan rust en vrede, maakte hij hen persoonlijk enthousiast en bood publiekelijk steun voor de bouw van tempels, markten en huizen. Hij prees wie meedeed, wees onwilligen terecht, en zo nam wedijver om de eer de plaats in van dwang. Ook liet hij de zoons van de bovenlaag onderwijzen in de vrije kunsten. (…) Daarmee wekte hij enthousiasme voor welsprekendheid, terwijl men de taal der Romeinen tot dan toe had afgewezen.” (287)
Maar het was natuurlijk niet alleen nobelheid dat de klok sloeg bij de Romeinen. Van het begin af aan haalden ze ook veel geld uit de veroverde gebieden. Daarmee konden de Romeinen een duur professioneel leger op de been houden, Rome groots herbouwen en nog veel meer leuke dingen doen. Zoals het bouwen van wegen, voorzieningen, monumenten, tempels, et cetera.
Enkele conclusies
Adrian Goldsworthy concludeert onder meer dat de Romeinen sterk pragmatisch opereerden. De opvattingen en gebruiken van de overwonnen volken telden alleen als die het de Romeinen moeilijker of juist makkelijker maakten om hun doelen te bereiken.
Ook het gebruik van wrede maatregelen zetten de Romeinen vooral pragmatisch in. Goldsworthy:
Slavernij van overwonnenen, terechtstellingen of verminkingen (Julius Caesar liet de handen afhakken van krijgers die zich in 51 v. Chr. aan hem overgaven) en de verwoesting van landen en nederzettingen waren acceptabel als ze meehielpen de overwinning te behalen. (411,412)
Tijdens het principaat (de Keizertijd vanaf 27 v. Chr.) lagen er, met name in de eerste eeuw na Christus, in het grootste deel van het Romeinse Rijk relatief weinig garnizoenen en was de kans op een opstand gering. In de grensgebieden daarentegen, zo beklemtoont Goldsworthy, investeerden de Romeinen veel nadrukkelijker in manschappen en middelen om hun gezag te handhaven. Door deze tactiek bleven succesvolle aanvallen op het hart van het Romeinse Rijk uiterst zeldzaam.