Het was een laatste tik tegen het zere been van Nederland als oude koloniale macht in de Indonesische archipel. In 1962 moest Den Haag noodgedwongen de stekker uit een project trekken waarin de regering zelf steeds meer was gaan geloven: het voorbereiden van de Papoeaās van Nederlands Nieuw Guinea op zelfbeschikking.
Tussen 1950 en 1962 nam dat experiment een hoge vlucht, aldus Karel Davids, emeritus hoogleraar Economische en Sociale Geschiedenis aan de VU in Amsterdam. Zijn boek Een laatkoloniaal experiment ā Hollandia, Nieuw-Guinea, 1944-1962 verscheen onlangs. In het nawoord komt Davids met āongemakkelijkeā vragen: was een āzelfstandig westelijk Nieuw Guinea echt niet mogelijk geweestā? Zijn de Papoeaās in de steek gelaten?
Voor antwoorden moeten we terug naar de late jaren veertig.
Toen Nederland in 1949 na een bloedige koloniale oorlog instemde met de Indonesische onafhankelijkheid bleven de partijen het oneens over Nieuw-Guinea. Nederland argumenteerde dat de bevolking een ander etnische achtergrond en ontwikkelingsniveau had en daarom recht had op zelfbeschikking.
Maar de uitzondering was ook onmisbaar voor het verkrijgen van een tweederde meerderheid in het parlement. Jakarta eiste Nieuw-Guinea als deel van het oude Nederlands-Indiƫ op. Beide partijen hielden voet bij stuk. Nederland begon zich in te zetten voor de opbouw van een onafhankelijke Papoea-staat, Indonesiƫ drong aan, eerst vooral via diplomatieke kanalen, later met militair tromgeroffel en militaire infiltraties. In augustus 1962 lag een grote Indonesische invasiemacht klaar. Onder druk van de VS moest Nederland zwichten. Daarmee werd op het nippertje een oorlog voorkomen.
In oktober van dat jaar verlieten de laatste Nederlanders het land. Nieuw-Guinea verdween uit de Nederlandse berichtgeving, IndonesiĆ« nam het bestuur over. Zeven jaar later vond een nep-referendum plaats waarbij slechts zoān 1000 (!) Papoea’s konden stemmen over integratie in IndonesiĆ«. Onder druk stemden ze voor. De situatie ontwikkelde zich slecht: anno 2024 vinden nog altijd gevechten plaats tussen Papoea separatisten en het Indonesische leger. Beschuldigingen van massamoord en zelfs genocide op het Papoea volk zijn niet van de lucht, maar halen zelden de media.
Hollandia
Davids kiest voor een nieuw perspectief: hij licht de ontwikkeling van stadje Hollandia uit als pars pro toto voor Nieuw-Guinea. Hollandia was ruim tien jaar lang hoofdstad van dit laatste tropische Nederlandse bezit in de oost. In 1944 hadden de Amerikanen hier een enorme legerbasis aangelegd voor hun invasiemacht voor Japan, en na 1945 weer verlaten. vijf jaar later leek dit plaatsje daarom het geschiktst voor de op- en uitbouw van een nieuwe Nederlandse presentie in Aziƫ. Het was ook lekker ver weg van het vijandige Indonesiƫ.
Vanaf midden jaren vijftig was er relatief veel geld beschikbaar voor deze hoofdstad van Nieuw-Guinea. Zoals gezegd, Nederland had zijn lesje geleerd: het wilde de Papoeaās zo snel mogelijk opvoeden tot zelfstandigheid, zo liet Den Haag de wereld weten. Hoe paternalistisch dat vijfenzeventig jaar later ook mag klinken, de motieven waren ā aldus Davids ā oprecht.
Er waren daarnaast ook belangen: Nieuw Guinea was Nederlands steunpunt in de oost; troostprijs na het verlies van āons IndiĆ«ā; uitwijkplek voor Indische Nederlanders die niet in IndonesiĆ« wilden blijven. Dat alles zal in Den Haag hebben meegespeeld. Maar de Papoeanisering was meer dan een schaamlap voor al die andere motieven, aldus de auteur.
Papoeanisering
Hoe ontwikkelde Hollandia zich? In de Amerikaanse periode dwarrelden de dollars door de straten. De bewoners herinnerden zich deze jaren later als een bonanza van mogelijkheden. Het dorp groeide uit tot een stadje van zoān 25.000 mensen van heel diverse achtergronden. Van echt ‘samenleven’ was niet altijd sprake, maar formele segregatie of apartheid was er niet. Dat was op het Australische deel van Nieuw-Guinea wel het geval. Niettemin waren de betere banen meestal voor de Nederlanders, bestond het middenkader vaak uit immigranten uit de Indische archipel en hadden de Papoeaās de minste banen en slechtste woningen. Afstand en achterstand speelden dus een rol, maar bewuste achterstelling niet.
Kern van het betoog is het leven in al zijn facetten in Hollandia: de economie, steden- en wegenbouw, het aanleggen van landingsbanen in de periferie van het land, de eigen pers, de verzuiling, het kerkelijk, verenigings- en uitgaansleven, de films en theater, de vakbeweging en politieke partijen, de hartstocht voor de voetballerij, de komst van 10.000 Nederlandse militairen en nog veel meer.
Zending en Missie zijn nauw betrokken bij de āontwikkelingā van het land, een handvol zendelingen en wat meer missionarissen blijven na 1962 achter. De Papoeanisering bestaat uit de opbouw van nieuwe opleidingen en vormen van medezeggenschap. In 1960 zijn er verkiezingen voor een Nieuw-Guinea Raad. In Hollandia klagen sommigen dat de Papoeaās worden voorgetrokken.
Onderweg naar onafhankelijkheid werden dus meters gemaakt, aldus Davids. Als de spanningen met Indonesiƫ echter toenemen en infiltranten keer op keer het enorme land binnenglippen, vloeit de energie echter langzaam maar zeker weg. Wie het kan, verlaat het zinkend schip.
Oppositie
Voor de auteur, die als kind tussen 1955 en 1962 in Hollandia woonde, moet het schrijven van dit boek gevoeld hebben als een dure plicht. Nederland mag ā schrijft hij – deze geschiedenis niet vergeten of verdringen. Recht doen aan de inspanningen van toen, dat is een tweede motief. Het land was in 1962 ābijnaā klaar voor onafhankelijkheid, oordeelt hij.
Behalve in Jakarta had het Nieuw-Guinea beleid ook tegenstanders in Nederland. In april 1961 publiceerde een groep van bijna honderd leden van de āspraakmakende gemeenteā een Nieuw-Guinea manifest. Nederland moest gelet op de oorlogsdreiging en het gebrek aan steun Nieuw-Guinea opgeven. Papoeaās noch Nederlanders hadden er iets bij te winnen. Het manifest was voorzien van een tekening van de veel bekritiseerde minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns en een Papoea die alleen gekleed was inā¦ peniskoker. Davids ergert zich groen en geel aan die laatdunkendheid die typerend was voor de perceptie in Nederland en de democratisering en Papoeanisering aan het oog onttrok.
De Papoeaās waren er ābijnaā klaar voor. Was dat echt zo?
Dat valt moeilijk te beoordelen aan de hand van dit boek. De gevolgde methode speelt de schrijver hier parten. Door Hollandia uit te lichten, weten we veel over dit vooropgaande, multiculturele hoofdstadje maar niet per se over de rest van het land. Het is opvallend hoe weinig de schrijver zegt over de ontwikkelingen elders, over de Papoea identiteit, cultuur en economie.
Veel Nederlanders vonden rond 1960 dat Nieuw Guinea de drempel van de moderne tijd nog lang niet had overschreden. De beeldvorming was dat het land ver achter liep. Juist daarom was de Nederlandse voogdij ā opvoeding tot zelfstandigheid ā ook zo nodig, vonden de voorstanders van het regeringsbeleid. Onbaatzuchtig opkomen voor de Papoeaās was na 350 jaar koloniaal optreden echter niet zo geloofwaardig. De oppositie was dan ook breed.
Er viel in 1962 trouwens weinig te kiezen. Een Indonesische invasievloot lag klaar. De Nederlandse inlichtingendiensten wisten dat de Russen met militairen en wapens betrokken werden bij die invasie. Dit was ā twee maanden voor de Cubacrisis ā dus ook een Koude Oorlog conflict. Die Russische rol blijft onderbelicht in het boek. Nederland stond er zonder Amerikaanse steun alleen voor.
Davids schreef een mooi boek over het stadje Hollandia ā tegenwoordig Jayapura – in Nieuw-Guinea. Zoān boek was er nog niet. Of Hollandia representatief was voor Nieuw Guinea als geheel blijft de vraag. De spijt over de afloop is gelet op het Indonesisch wanbeheer en het lijden van de Papoeaās sindsdien begrijpelijk. Maar in 1962 konden de tegenstanders van het Nieuw-Guinea beleid niet weten hoe Indonesisch bestuur zou gaan uitpakken. En tenslotte, Nederland kon dit conflict niet winnen. Dat zou ā bijna te laat ā ook de conclusie van de regering zijn.