De Vissersjongen van Frans Hals en de Temptatie van Sint-Antonius van David Teniers de jongere, schilderijen in het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen… De Madonna met kanunnik Joris van der Paele van Jan van Eyck in Brugse Groeningemuseum en het door Hans Memling beschilderde Ursulaschrijn in het Sint-Janshospitaal, ook in Brugge… Wat hebben ze gemeen? Het zijn maar enkele van de vele kunstschatten die, verpakt in kisten, een deel van de Tweede Wereldoorlog doorbrachten in een weinig bekend laatmiddeleeuws kasteel in Wallonië.
Als het gaat over het lot van kunstwerken in de Tweede Wereldoorlog, denkt men bijna spontaan aan de vele werken die toen door de nazi’s werden geroofd. Tijdens de oorlog zelf lagen museumdirecteuren vooral wakker over de vraag hoe ze hun collecties konden beschermen tegen het oorlogsgeweld. Elke bom, elke verloren artilleriegranaat, kon en kan in korte tijd onherstelbare schade aan het kunstpatrimonium toebrengen. Daarom worden in oorlogstijd speciale maatregelen genomen.
Bert Govaerts, auteur van een aantal biografieën en eerder al bekend van historische documentaires op de VRT (onder meer over Patrice Lumumba), geeft in zijn laatste boek Erfgoed op de vlucht het vergeten verhaal over de maatregelen die tijdens de oorlog werden genomen voor de collecties van twee belangrijke Vlaamse kunststeden, Antwerpen en Brugge.
Algemene voorschriften voor het beschermen van kunst in oorlogstijd kende België bij het begin van de Tweede Wereldoorlog niet, ondanks de ervaringen met de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog. Iedere gemeente nam zowat haar eigen voorzorgen. Antwerpen had een heel plan opgesteld, dat al eind augustus 1939, nog voor de Tweede Wereldoorlog formeel begon, in uitvoering werd gebracht. In twee weken werden alle schilderijen van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten verhuisd naar de grote kelders van het gebouw. Omdat die ruimte geacht werd bomvrij te zijn, brachten ook particulieren er hun – soms zeer kostbare – privé-collecties onder. Andere musea van de Scheldestad namen soortgelijke maatregelen.
In Brugge daarentegen bleven de musea bij het begin van de oorlog gewoon open. Tot in oktober 1939 liep er nog een grote Memling-tentoonstelling, met onder meer uit Duitsland geleende schilderijen, al waren er maar weinig buitenlandse bezoekers. In Brugge heerste de vreemde overtuiging…
…dat de kunsthistorische waarde van de stad haar zou behoeden voor verwoesting.
De Duitse inval in mei 1940 in België zorgde – gelukkig – voor weinig schade in beide steden. Onder Duitse bezetting veranderde er aanvankelijk niet veel. De Antwerpse collecties bleven in de kelders, terwijl intussen ook de meest kostbare werken in Brugge naar kluizen waren overgebracht.
Evacuatie van het kunstpatrimonium
Niet alleen de stadsbesturen en de bevoegde Belgische diensten bekommerden zich om de kunstwerken, ook de Duitse militaire overheid deed dat. Binnen de Militärverwaltung, die het grootste deel van de bezettingstijd België onder haar hoede had, bestond een speciale afdeling voor de bescherming van monumenten en kunstwerken tegen oorlogsgeweld, de Kunstschutz. Vanaf 1942 begon die zich te moeien met het lot van het opgeslagen erfgoed. Omdat een geallieerde landing op de kust tot de mogelijkheden behoorde, vond de Kunstschutz dat het tijd werd de kunstschatten over te brengen naar een dunbevolkt gebied in het binnenland.
Stadsbestuur en museumdirecties in Antwerpen waren absoluut niet voor dat voornemen gewonnen (ook al omdat ze vreesden dat de Duitsers andere bedoelingen met die kunstwerken hadden), maar uiteindelijk kregen ze het bevel om een waardevol deel van hun kunstpatrimonium te evacueren. Ze selecteerden tientallen schilderijen, waaronder topwerken van Rubens, Van Dyck, Teniers, Hals en Rembrandt, naast een groot aantal tekeningen en gravures, waardevolle documenten uit het Antwerpse stadsarchief en kostbare boeken, incunabelen en handschriften uit de stadsbibliotheek.
Dat alles werd in kisten geplaatst en begin juni 1942 met verhuiswagens overgebracht naar het kasteel van Lavaux-Sainte-Anne in de Famenne, een bosrijke streek niet ver van Dinant. Iets later werden daar ook honderden kisten uit Brugge geplaatst, gevuld met kostbaar archiefmateriaal en schilderijen van onder meer Bosch, Van Eyck, Van der Goes… plus de “haast mythische” werken van Hans Memling uit het Sint-Janshospitaal, waaronder het befaamde Ursulaschrijn.
Een jonge conservator
Zo kwam een groot aantal Vlaamse kunstschatten op Duits bevel terecht in een oude, net gerestaureerde burcht in Wallonië. Ze lagen er onder de hoede van de briljante jonge kunsthistoricus Herman Bouchery, de conservator van het Antwerpse Museum Plantin-Moretus. Hij kreeg die taak omdat hij bereid was in het kasteel te wonen, samen met zijn vrouw en zijn dochtertje (op het einde van hun verblijf zou er nog een zoontje bijkomen). De technische diensten van de stad Antwerpen zorgden voor het onderhoud van het gebouw en er kwamen ook enkele Antwerpse brandweerlieden wonen. Voor de bewaking stond een detachement van de lokale Rijkswacht in.
Bouchery’s taak was allesbehalve gemakkelijk. Hij moest de meest diverse problemen binnen en buiten het kasteel oplossen. De staat waarin de kunstwerken werden bewaard – hij controleerde voortdurend de vochtigheid – baarde hem veel kopzorgen en hij moest aandringen op extra maatregelen. Het ontbrak hem intussen aan allerlei elementaire voorzieningen. Zijn verblijf met zijn jong gezin op het kasteel was dan ook niet comfortabel. Hij werd voortdurend op de vingers gezien door de twee stadsbesturen, de Kunstschutz en ook de dienst Monumentenzorg van de Belgische overheid.
Als zoon van een socialistisch oud-minister die een tijd als gijzelaar door de Duitsers was gevangen gezet, had Bouchery geen pro-Duitse sympathieën, maar hoe dan ook diende hij afspraken te maken met de bezetter. Zo wist hij via de militaire bevelhebber in België te regelen dat het kasteel verboden gebied werd voor Duitse militairen (iets waar die zich niet altijd aan zouden houden). Hij moest ook aandringen dat de rijkswachters en zelfs de brandweerlui konden beschikken over geschikte wapens tegen eventuele dieven.
Naarmate de oorlog duurde nam de activiteit van het gewapende verzet in de streek toe, terwijl intussen het kwalijke gerucht ging dat in het kasteel munitie was opgeslagen… Begin augustus 1944 kwam het zelfs tot gevechten tussen een verzetsgroep en de rijkswachters. Daarbij vielen gewonden, waaronder Bouchery zelf. Als gevolg daarvan werden de kunstwerken kort daarop, nauwelijks een paar weken voor de bevrijding van België, bijna hals over kop op bevel van Monumentenzorg geëvacueerd. Enkele werken raakten tijdens het transport beschadigd door een luchtaanval.
De bevrijding betekende niet meteen het einde van de gevaren voor het erfgoed. De zwaarste klap viel pas daarna. Bij de allereerste inslag van een V2-raket op Antwerpen, op 13 oktober 1944, waarbij 32 doden vielen, liep het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten zware schade op. De meeste kunstwerken zaten nog altijd in de kelders maar “in de roes van de bevrijding” waren een vijftigtal schilderijen bovengehaald voor een tentoonstelling. Vele daarvan werden beschadigd (waaronder een werk van Ensor), enkele zelfs vernietigd. Maar de schat van Lavaux lag toen veilig in Brusselse bankkluizen.
Bronmateriaal
De belevenissen van deze ongewone schat en de kunsthistoricus die ervoor moest instaan, worden door Bert Govaerts verteld op een levendige, niet van humor gespeende wijze. Hij kon gebruik maken van het logboek waarin Bouchery dagelijks alles noteerde wat te maken had met zijn opdracht in Lavaux, en op de talrijke correspondentie die hij met de diverse autoriteiten moest voeren. Bovendien zijn er van het hele gebeuren in en rond het kasteel heel wat foto’s gemaakt, zodat het boek rijk geïllustreerd is. Als toemaatje geeft de auteur tussendoor ook nog een beschrijving van het culturele leven in Antwerpen onder de bezetting.
Erfgoed op de vlucht brengt niet alleen het verhaal van bijna vergeten gebeurtenissen, maar wijst ook op de vrijwel vergeten rol die Herman Bouchery speelde, iemand die voor zijn inzet achteraf geen waardering kreeg. En dat terwijl een heel ander figuur, die veel nauwer met de bezetter samenwerkte, na de oorlog zichzelf zowat tot de redder van het kunstpatrimonium uitriep. Geschiedenis is steeds voor herziening vatbaar…