Dark
Light

Georganiseerde hulp aan Joodse kinderen

3 minuten leestijd
Utrecht (cc - Pixabay)
Utrecht (cc - Pixabay)

Op 14 juli 1942 vond in Nederland de eerste razzia plaats. De oorlog was al twee jaar aan de gang en Rotterdam was al gebombardeerd, maar zoiets was nog niet eerder vertoond. Honderden Joden werden opgepakt, mannen, vrouwen en kinderen. Opgepakt en afgevoerd, zogenaamd naar ‘werkkampen’.

Rijmprent De Achttien Dooden van Jan Campert (1902-1943)
Pas veel later zou blijken dat de treinen van Westerbork direct naar vernietigingskampen als Auschwitz en Sobibor reden. Maar in juli ’42 was de brute verstoring van basale burgerrechten voor veel Nederlanders genoeg om woedend te worden. Uit verontwaardiging richtten Utrechtse studenten het Utrechts Kindercomité (UKC) op.

Een van de betrokken studentes was Hetty Voûte, vice-ab actis van de Utrechtsche Vrouwelijke Studenten Vereeniging (UVSV). Zij raakte meer en meer overtuigd van de zinloosheid van hun studie in verhouding tot het maatschappelijk geweld om hen heen:

“Het voornaamste uit die UVSV-tijd is dat je continu tegen twijfelende mensen kon zeggen: “Ben je helemaal gek. Zie je dan niet dit? Zie je dan niet dat?” Ik zie ons nog een jaardiner hebben. We kregen slechts één ei te eten. En toen riep ik: “Ein Führer, ein Reich, ein Ei.”

In hoog tempo stampten de UKC-ers een organisatie uit de grond. De inner circle ervan bestond in maart 1943 uit Jan Meulenbelt, Rut Matthijsen, Anne Maclaine Pont, Frits Iordens, Geert Lubberhuizen, Hetty Voûte en Ger Kempe. Op die laatste na waren het allemaal studenten, zonder uitzondering leden van USC en UVSV. Dat wil zeggen, het waren ex-studenten, want wie nog wilde studeren moest het Duitse gezag erkennen en dat deed bijna niemand.

Gaandeweg had de club zich gespecialiseerd. Lubberhuizen en Matthijsen waren de vervalsers geworden. Zij maakten persoonsbewijzen voor de andere medewerkers en voor Joodse kinderen die vanaf hun onderduikadres met hun pleegbroertjes en –zusjes naar school moesten.

Ze maakten ook stam- en bonkaarten, zodat de pleegouders eten voor de kinderen konden kopen.
Diezelfde maand kreeg het UKC het verzetsgedicht De Achttien Dooden van de dichter Jan Campert (1902-1943) in handen. Geert Lubberhuizen, liet het illustreren en gaf het uit als een rijmprent. Die ‘poster’ werd clandestien verkocht en dat ging zo goed, dat het UKC vanaf dat moment nooit meer geldzorgen had. Lubberhuizen richtte nog hetzelfde jaar de beroemde illegale uitgeverij ‘De Bezige Bij’ op, een bedrijf dat nog altijd tot de top behoort.

Hetty Voûte en haar vriendin Gisela Söhnlein waren vooral bezig met het transporteren van kinderen. In het begin haalden ze die op bij de ouders thuis op adressen waar razzia’s werden verwacht. Die ouders gaven uit voorzorg hun kinderen mee. Na het werkkamp zouden ze wel herenigd worden… Hetty zou later verklaren:

“Daar heb ik de meest afschuwelijke herinneringen aan. Dat je daar binnenkwam. Gewoon op een adres en dan stond alles klaar. Ingepakt. Zo’n bundel en zo’n kindje of soms twee kinderen. En daar ging je dan mee weg. Daar kreeg je er nog de papieren van en dan ging je die trap af. En de ouders wisten niet hoe je heette, ze wisten niet waar je naar toe ging.”

In Utrecht hadden weer anders UKC-ers pleegouders gezocht, duikadressen. Daar werden de kinderen naartoe gebracht, vaak met als tussenstop ‘Kindjeshaven’, Prins Hendriklaan 4. Jet Berdenis van Berlekom en Truitje van Lier (ook ex-UVSV) runden die kinderopvang met een capaciteit van 20 à 25 kinderen. Vanaf het station aan de Maliebaan – nu het spoorwegmuseum – liepen of fietsten Hetty, Gisela en de anderen er in luttele minuten naartoe.

Kindjeshaven was een tijdelijke opvang, maar niet alleen voor kinderen van het UKC. Ortskommandant F. Cremer, de Duitse politiechef van Utrecht, plaatste baby’s in Kindjeshaven waarover hij de voogdij had. En dat waren er nogal wat, want hij was verantwoordelijk voor alle kinderen die door Duitse militairen bij Nederlandse vrouwen waren verwekt…

Kindjeshaven, gelegen op loopafstand van de hoofdkwartieren van de SS en de NSB (allebei aan de Maliebaan), was dus een opvangplek voor halfduitse en joodse kinderen. De bezettende macht en de illegaliteit waren er letterlijk ‘kind aan huis’ en nog tegelijkertijd ook.

Met veel inventiviteit en heldenmoed wisten Truitje en Jet Kindjeshaven tot februari ’45 open te houden. Met het UKC als geheel liep het slechter af. In de zomer van ’43 bleek de organisatie geïnfiltreerd te zijn door verraders. Helfhaftig maar amateuristisch probeerden enkele UKC-ers de verraders te liquideren. Het lukte maar half.

Een overlevende van de aanslag wist de politie te waarschuwen en die rolde binnen enkele dagen een flink deel van het UKC op. Hetty en Gisela werden gevangen en verdwenen later naar Ravensbrück, dat ze wonder boven wonder overleefden.

De rest van het UKC dook onder en ging andere dingen doen. Andere studenten namen de lopende zaken over, maar het UKC zou nooit meer terug veranderen in de efficiënte, snel groeiende, vele levens reddende organisatie die het was geweest.

~ Gibbon Uitgeefagentschap

Boek: Onder de klok, Georganiseerde hulp aan joodse kinderen

Bekijk dit boek bij:

Bekijk dit boek bij Historiek Geschiedenisboeken

×