Volgens sommige muziekkenners is hij de grootste bluesmuzikant aller tijden: Howlin’ Wolf, zoals de artiestennaam luidde van Chester Arthur Burnett. Hij inspireerde talloze muzieklegenden na hem, van wie Eric Clapton – die Howlin’ Wolf veelvuldig coverde – een van de grootste namen was. Ook voor andere bands en artiesten was Howlin’ Wolf een groot idool, onder wie The Beatles, The Rolling Stones en Jimmy Page (bekend van Led Zeppelin en daarvoor The Yardbirds).
Howlin’ Wolf blonk uit als blueszanger, gitarist en bluesharpspeler (de bluesharp is een soort mondharmonica). Tot zijn grootste hits behoren nummers als “Smokestack Lighting”, “Spoonful” en “Little Red Rooster”. Ook bekend zijn “Wang Dang Doodle”, “How Many More Years”, “Killing Floor”, “Forty Four”, “Moanin’ at Midnight” en “I Asked for Water (…But She Gave Me Gasoline)”.
In een van zijn songs voorspelde Howlin’ Wolf de komst van een zwarte president, een ‘profetie’ die in 2009 uitkwam met Barack Obama. In 2004 plaatste het tijdschrift Rolling Stone hem op plek 51 van de 100 grootste artiesten aller tijden, terwijl Howlin’ Wolf in 2012 postuum werd opgenomen in de Music Hall of Fame.
Traumatische jeugd
Chester Arthur Burnett werd geboren op 10 juni 1910 in het plaatsje White Station (Mississippi) in de Verenigde Staten. Hij was de zoon van Leon ‘Dock’ Burnett, een man met Ethiopische wortels die als landarbeider werkte. Zijn moeder, Gertrude Jones, was kokkin en huismeid. Chester Arthur Burnett was vernoemd naar de 21e Amerikaanse president Chester Alan Arthur (1829-1886), die in 1854 als advocaat een zwarte vrouw had verdedigd die in New York in een tram was geweigerd. Met deze actie had Chester Arthur de sympathie gewekt van de Afro-Amerikanen.
Chester had geen fijne jeugd. Toen hij nog maar één jaar was, scheidden zijn ouders en vertrok hij met zijn moeder Gertrude naar Monroe County. Samen met zijn moeder zong hij in het kerkkoor van de baptistische kerk. Zijn moeder was ook regelmatig op straat te vinden in Aberdeen en West Point, waar ze negro spirituals zong. Zijn zangtalent, zo vertelde Howlin’ Wolf later, had hij van haar geërfd. Chester groeide op in grote armoede, net als veel zwarte kinderen in de staat Mississippi.
Op elfjarige leeftijd zette zijn moeder – die geestelijk zeer labiel was – hem uit huis. Vermoedelijk vanwege het feit dat Chester weigerde om op het land te werken voor zijn moeder om geld bij te verdienen, wellicht omdat Chester op dit moment liever bluesliedjes zong dan spirituele kerkmuziek, of omdat Gertrudes nieuwe vriend Chester niet mocht.
Hoe het ook zij, Chester kwam – na een zwerftocht door de ijzige kou – in huis bij zijn 55-jarige oudoom, die hem consequent fysiek (met een zweep) en vooral ook geestelijk zwaar mishandelde. Chester moest altijd apart eten van de anderen, keihard werken op de katoenplantage en daarna meteen naar bed. Biografen Segrest en Hofmann citeren gezinsleden die dit van dichtbij meemaakten:
Tear his ass if he didn’t work all day long! He got to work all day long, come back and got a little meal and get his ass to bed. (…) He was raised in the field, workin’ cotton and pullin’ corn. That old man would work you till you about fall out – till you just fall down.”
Regelmatig weigerde zijn oudoom hem eten te geven, waarop Chester langs de treinrails op zoek ging naar etensresten (die door passagiers weggegooid waren) om in leven te blijven.
Op zijn dertiende ontvluchtte Chester het huis van zijn oom en liep ruim 130 kilometer naar zijn vader, die hem in huis opnam. Op zijn achttiende, in 1928, kreeg Chester van zijn vader een gitaar en begon hij blues te leren. Harmonicaspelen kon hij al, dat had hij zichzelf geleerd toen hij nog bij zijn oudoom woonde. Hij kreeg les van bluespionier Charley Patton (ca.1891-1934).
Muzikale vorming van Howlin’ Wolf
Zijn traumatische jeugd kleurde de muziek die Howlin’ Wolf schreef. In de song “Smokestack Lightnin” uit 1956 klinkt zijn rauwe jeugd door, niet alleen in zijn ruwe en krachtige stem, maar ook in de herhaalde vraag ‘Don’t you here me crying?’ Het lied is een van de grootste Amerikaanse powersongs ooit en werd in 1999 opgenomen in de Grammy Hall of Fame van historisch gezien invloedrijkste songs ooit.
Howlin’ Wolf, “Smokestack Lightnin” (1964) – live optreden op Britse televisie tijdens Europese tour
Zijn artiestennaam Howlin’ Wolf bedacht Chester zeer vermoedelijk ook al in zijn jeugd. Zijn opa van moeders kant noemde hem ‘wolf’, omdat Chester doodsbang werd als opa Jones verhalen vertelde over de wolven in de bossen, die hem zouden gaan pakken. Iedereen ging hem daarna ‘Wolf’ noemen. ‘Howlin’ is hier later door Chester aan toegevoegd, vermoedelijk vanwege zijn rauwe stemgeluid. Hoe het ook zij: Chesters stem klonk in het echt veel mooier dan die van een huilende wolf.
Het jaar 1930 was cruciaal, toen Chester Arthur Burnett bluespionier Charley Patton ontmoette, op dat moment de populairste blueszanger in de Mississippi Delta. Die speelde vaak ’s avonds voor een informeel club- en muziekhuis – ook wel juke joint genoemd – op zijn gitaar. Met name het nummer “Pony Blues” maakte indruk op Chester. In de jaren 1930 speelden ze vaak samen gitaar en Chester leerde allerlei trucjes – zowel muzikaal als artistiek: de gitaar in allerlei vreemde houdingen manoeuvreren – van Patton. Verder speelde Chester samen met veel andere lokale bluesartiesten. Ook onderging Howlin’ Wolf veel muzikale invloeden van zijn zwager Alex Miller, alias Sonny Boy Williamson II (1912-1965).
Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest Chester in militaire dienst. Vanaf 9 april 1941 was hij gestationeerd op diverse Amerikaanse legerbases. Op 3 november 1943 werd hij ontslagen uit het leger, omdat hij zich niet aan het militaire leven kon aanpassen. Daarna keerde hij terug naar zijn vaders familie – die inmiddels nabij West Memphis, Arkansas woonde – en pakte hij zijn hobby, muziek maken, weer op. Naast het musiceren werkte hij met zijn familie op het land.
Muziekcarrière Howlin’ Wolf
In 1948 vormde Howlin’ Wolf een eigen band, waarvan de muziek regelmatig live werd uitgezonden op het kersverse lokale radiostation KWEM-Radio in West Memphis. Een cruciaal moment was toen Sam Phillips (1923-2003) – die ook produceerde voor onder meer Elvis Presley, Jerry Lee Lewis en Johnny Cash – in 1951 Howlin’ Wolfs eerste platen op ging nemen. Hierna werden Howlin’ Wolf en zijn band al snel beroemdheden. Hun platen kwamen later ook uit bij het label Chess Record.
Gedurende de jaren 1950 kwamen vijf songs van Howlin’ Wolf in de nationale Billboard-R&B hitlijsten terecht: “Moanin’ at Midnight” (1951), “How Many More Years” (1951), “Who Will Be Next” (1955), “Smokestack Lightning” (1956) en “I Asked for Water (She Gave Me Gasoline)” (1956). In deze tijd, in 1954, kwam de bluesgitarist Hubert Sumlin (1931-2011) bij de band, die tot de dood van Howlin’ Wolf in 1976 een belangrijke rol in de band speelde.
In 1959 kwam het eerste album (op LP) uit: “Moanin’ in the Moonlight”. De titelsong van dit album werd een hit.
Gedurende de jaren 1960 was Howlin’ Wolf nauwelijks tot niet op de radio te horen, maar maakte hij wel enkele hits die tot zijn beste gerekend worden. Waaronder “Wang Dang Doodle” (1960), “Spoonful” (1960), “Back Door Man” (1961) en “The Red Rooster” (1961). De titel van de laatstgenoemde song veranderde hij later in “Little Red Rooster”, dat in 1965 gecoverd werd door The Rolling Stones en op nummer één in de Engelse hitparades belandde.
In 1964 ging Howlin’ Wolf op een Europese tournee, als onderdeel van het American Folk Blues Festival.
https://www.youtube.com/watch?v=byGOCdMUqSw
De zwarte r&b (rhythm and blues) had in de jaren 1950 en 1960 een enorme invloed op de rock ’n roll. Zwarte muzikanten kregen in die decennia een steeds groter wit publiek en werden intensief gecoverd door ‘witte’ bands als The Beatles en The Rolling Stones. De ritmes, gitaarlicks en -loops en de songteksten van zwarte blueszangers legden de grondslag voor de rock ’n roll en later de rockmuziek.
Een van de meest typerende voorbeelden van deze interactie was Howlin’ Wolf’s album The London Sessions uit 1971, waarop hij samenwerkte met Eric Clapton, Ringo Starr van The Beatles en andere toonaangevende muzikanten.
Howlin’ Wolf voorspelt zwarte president in 1973
In 1973 nam Howlin’ Wolf voor het album The Back Door Wolf het nummer “Coon on the Moon” op, geschreven door bandlid Eddie Shaw (geboren in 1937). In dit nummer voorspelde Howlin’ Wolf – 35 jaar tevoren – de komst van een zwarte president. Op 20 januari 2009 kwam zijn ‘profetie’ uit, toen Barack Obama beëdigd werd als eerste zwarte president van de Verenigde Staten. In “Coon on the Moon” komt de volgende tekst voor:
“You know, they called us ‘coons’ – said we didn’t have no sense. You gonna wake up one morning, and a coon’s gonna be the President.”
https://www.youtube.com/watch?v=yiUUEFamMWI
Privéleven, huwelijk en overlijden
Tot globaal zijn 40e levensjaar was Chester Arthur Burnett functioneel analfabeet. Als een van de weinige Afro-Amerikaanse bluesartiesten kon Chester met zijn muziek financieel goed rondkomen en zelfs zijn bandleden betalen en verzekeren. Daardoor had Howlin’ Wolf ruimte om in de jaren 1950 alsnog een onderwijscertificaat op high school-niveau te halen.
Tijdens een optreden in Chicago eind jaren 1950 ontmoette Howlin’ Wolf zijn vrouw Lillian Handley Jones (1925-2001), alias ‘Lillie’. Samen met haar voedde hij Lillies twee dochters uit een eerder huwelijk op. Chester en Lillie woonden zes jaar samen en trouwden in maart 1964.
Eind jaren 1960 ging het bergafwaarts met de gezondheid van Chester. Hij kreeg meerdere hartaanvallen en zijn nieren raakten ernstig beschadigd bij een auto-ongeluk in 1970. Vanwege de afnemende gezondheid van Burnett, limiteerde bandleider Eddie Shaw het maximum aantal songs dat Burnett mocht spelen tot zes per optreden.
Chester Arthur Burnett stierf op 10 januari 1976 in Hines, Illinois, ten gevolge van complicaties na een nieroperatie. Burnett ligt begraven op Oakbridge Cemetary, even buiten de stad Chicago.
The Rolling Stones & Eric Clapton coveren “Little Red Rooster” (1989)
Overzicht van muziek van Howlin’ Wolf
Boek: Die heb ik vroeger grijs gedraaid
Meer muziekgeschiedenis
Lees ook: De Bunschotense roots van Elvis Presley
Bronnen ▼
-James Segrest en Mark Hoffmann, Moanin’ at Midnight. The Life and Times of Howlin’ Wolf (New York: Pantheon Books, 2004). Zie ook hun website met veel bronnenmateriaal.
Internet
-Biografie op biography.com
-Biografie op Encyclopedia of Arkansas History & Culture
-Artikel Simon A. Napier, “Howlin’ Wolf“, R’NB Scene 2 (augustus 1964) p.4-5
-Een interview met Howlin’ Wolf uit 1974
-Een top 5 van Howlin’ Wolf songs