Wie was de schilder Hubert van Eyck?
Hubert Van Eyck, de broer van schilder Jan Van Eyck, schepper van het Lam Gods in Gent, is problematisch als historisch figuur. Er zijn slechts enkele archiefgegevens over hem bewaard en nog is het niet zeker of steeds de broer van Jan Van Eyck is bedoeld. Er is de twijfelachtige referentie van 1413 waarbij een edelman voor zijn dochter, die wil intreden in een klooster, een ‘Maria-tafereel’ had besteld bij Meester Hubert. De archieven van de stad Gent leveren een Meester Luberecht op, en nog een Meester Ubrecht. Ten slotte mocht een Meester Hubrechte de scildere een beeld van Sint-Antonius decoreren en in hetzelfde jaar, 1426, op 18 september vernemen we het overlijden van Lubrecht van Heyke. Deze gegevens worden geacht alle over dezelfde persoon te handelen. Aan de schrijfwijzen te oordelen zou je denken van niet, maar als we hetzelfde doen met de vermeldingen van de naam van Jan Van Eyck dan stellen we eenzelfde variëteit vast, zoals J. de Heict, Jehan van Herch, Zuan Heic, Janne Tegghe, Johannes Deik terwijl hij zijn werken meestal signeerde als Johannes de Eyck.
Hubert Van Eyck kreeg een opstuwing van geloofwaardigheid toen in 1823, bij het reinigen van de panelen van het Lam Gods, die toen in het museum van Berlijn waren terecht gekomen, onder de verflaag een kwatrijn tevoorschijn kwam waarin zijn naam duidelijk wordt vermeld. Dat nam niet weg dat sommige kunstgeleerden hem als niet bestaand beschouwd hebben. Maar de inscriptie is natuurlijk een directe referentie naar zijn persoon en het is nog altijd de vraag of deze vermelding als authentiek kan beschouwd worden en geen inventie is van enkele rederijkers uit het Gentse van de zestiende eeuw.
Hubert Van Eyck is vermeld in dit vierregelig gedicht als de schilder die met het werk (het Lam Gods) is begonnen, maar door zijn voortijdig overlijden werd aan zijn broer Jan gevraagd om het werk te voltooien in opdracht van Judocus Vijd, zoals geschiedde. Het is vooral de bewering in dit gedicht dat Hubert de grootste was die er ooit heeft geleefd, terwijl zijn broer Jan, als de tweede in de kunst beschouwd dient te worden, dat er aan de waarachtigheid wordt getwijfeld. Wat staat er op de buitenluiken van het Lam Gods:
‘Pictor Hubertus e Eyck . maior quo nemo repertus
Incepit . pondus . q(ue) Johannes arte secundus
Frater perfunctus) . Judoci Vijd prece fretus
Versu sexta mai . vos collocat acta tueri.’
Deze verzen werden overgeschreven in een handschrift door Christophe van Huerne tussen andere notaties waarmee hij begonnen was in 1575:
‘Pictor hubertus deyck maior quo nemo repertus
Incepit pondus quod Joannes arte secundus
Frater perfectus Judoci Vijd prece fretus
Versu sexta Mai vos collocat acta tueri.’
Het probleem met de woorden ‘frater perfectus’ komt door het feit dat het slot waarmee de buitenluiken van het Lam Gods werden gesloten, telkens bij het openen en sluiten, deze woorden konden beschadigen zodat vanaf 1575 de letters al moeilijk leesbaar moeten geweest zijn.
Authentiek?
Is dit alles uitgevonden in de tweede helft van de zestiende eeuw? Want het spreekt voor zich dat dit kwatrijn een essentiële rol speelt in het beoordelen van de echtheid van Hubert Van Eyck. Dit kwatrijn kan mijns inziens als authentiek beschouwd worden en wel om twee redenen.
Ten eerste: Het kwatrijn is niet in klassiek of renaissance-latijn geschreven maar is middeleeuws van karakter. Het is geschreven door iemand die dat niet gewoon is te doen. Mede door de aard van de inhoud komt zelfs niemand minder dan Jan Van Eyck zelf als auteur in aanmerking. Het was zijn eerste poging om zijn werken van teksten te voorzien, werken die een verlengstuk zouden vormen van zijn begonnen loopbaan als miniaturist in handschriften. Maar als miniaturist hoefde hij geen eigen teksten maar wel beelden te creëren. Waarschijnlijk heeft hij wel wat kritiek gekregen over deze hexameter op het Lam Gods door de betere kenners van het Latijn en is de meester daarna voorzichtiger geworden met teksten op zijn schilderijen. Er is nog éénmaal, voor zover wij weten via de nog bestaande werken, dat Jan Van Eyck zich aan een vierregelig gedicht heeft gewaagd op de randen van een kader, namelijk op het portret van Jan De Leeuw:
‘IAN DE (leeuw) OP SANT ORSELEN DACH
DAT CLAER EERST MET OGHEN SACH. 1401.
GHECONTERFEIT NU HEEFT MI IAN
VAN EYCK WEL BLIICT WANNEERT BEGA. 1436’
Met dit verschil dat hij zich niet meer aan Latijn gewaagd heeft. Ook in dit vers zou men chronogrammen kunnen zien. Jan Van Eyck wilde zich graag als een kenner tonen maar kon door een zekere stunteligheid niet verbloemen dat hij op literair vlak niet de grootmeester was die hij wel op schilderkunstig gebied was. Een ander voorbeeld is de tekst die hij op het kruis van zijn eerste Crucifixen en op het Lam Gods aanbracht. In drie schriften, Grieks, Latijn en Hebreeuws maar in dezelfde taal schildert hij de tekst Ihesus Nazarenus Rex Judaeorum. Een novum waarmee hij ondubbelzinnig naar zichzelf verwees als de schepper van het betreffende werk maar waaruit we ook kunnen besluiten dat hij Grieks en Hebreeuws slechts matig beheerste, buiten het alfabet ervan.
Het kwatrijn op het Lam Gods past perfect in het beeld dat wij van de grootmeester geschetst hebben: iemand die zijn opleiding als miniaturist niet wilde verloochenen in zijn schilderkunstig werk door er ampel teksten bij te voegen, zich daarmee ‘geleerder’ wilde tonen terwijl hij zich terdege bewust was van zijn schilderkunstige capaciteiten waarmee hij nieuwe wegen wilde opgaan.
Ten tweede: De datum van voltooiing of plaatsing van het Lam Gods is zoals blijkt uit het chronogram dat in de laatste regel van het kwatrijn is vervat, 6 mei 1432 tevens te beschouwen als een terminus post quem. Verbazingwekkend kan men vaststellen dat de hertog van Bourgondië helemaal niet voor komt onder de personen op het centrale paneel van de Aanbidding van het Lam terwijl zijn echtgenote klaar en duidelijk als een sibille staat afgebeeld op het buitenluik, nota bene op basis van het portret dat gediend heeft om haar aan de hertog te presenteren als huwelijkskandidate, dat Jan Van Eyck van haar had gemaakt in Portugal. Daarenboven werd zelfs de orde van het Gulden Vlies, gesticht door de hertog in 1430, helemaal genegeerd, terwijl er vanaf 3 december 1431 de verplichting was om de orde op alle werken aan te brengen.
De ridder op het witte paard van het paneel van de Ridders van Christus heeft daarentegen een schuchter aangebracht embleem van de orde van Sint-Antonius (het Tau-teken) op zijn schild. Maar als belangrijkste gegeven moet voor ogen gehouden worden het feit dat Jan Van Eyck in dienst was van de hertog van Bourgondië. En de hertog heeft er zeker niet om kunnen lachen dat hij en zijn nieuwbakken orde niet aan bod kwamen in dit grootste werk van de christenheid in die dagen. Dit verklaart de merkwaardige inhoud van het kwatrijn waarin de oudere broer van Jan naar voor wordt geschoven als de schepper van het Lam Gods terwijl hij zichzelf als de tweede in de kunst beschouwde. Het is een afleidingsmanoeuvre met het doel de aandacht van de hertog niet te vestigen op het feit dat hij blijkbaar ruim de tijd zou gehad hebben om het grote werk te maken.
Alleen een jongere broer, die hoogstwaarschijnlijk heel wat te danken had aan de steun en het advies van een oudere broer, kan zichzelf in die zin achteruit schuiven. Het verzoek van Judocus Vijd kan trouwens betrekking hebben op Jan als voltooier – waarover de hertog moeilijk bezwaar kon maken – als op de initiële opdracht voor Hubert.
Dat het kwatrijn in de eerste eeuwen nauwelijks of niet geciteerd is, hoeft geen verwonderen te wekken, omdat aan de bezoekers gewoonlijk het geopende veelluik werd getoond. Het gedicht was daardoor niet zichtbaar. Wel heeft de mondelinge traditie voor enig soelaas gezorgd, zoals bij het bezoek op 1 augustus 1517 van Antonio de Beatis, secretaris van kardinaal Luigi d’Aragona die in zijn verslag noteerde dat de kanunniken hem gezegd hadden – hier is de traditie aan het woord – dat het werk begonnen was door een zekere Roberto, afkomstig uit Magna Alta, wat wij nu Duitsland zouden noemen, waartoe toen Maaseik en Luik behoorden, en dat het wegens zijn overlijden werd voltooid door zijn broeder die ook een grote schilder is geweest.
Besluit: zowel inhoudelijk als vormelijk mag het kwatrijn als authentiek beschouwd worden.
Léal Souvenir
Is er van Hubert Van Eyck iconografisch niets nagebleven? Daarvoor brengen we eerst in herinnering wat de oudste bezoeker van de kapel waar het Lam Gods heeft gestaan, ter zake vermeld. In maart 1495 verbleef Hieronymus Münzer, arts en humanist uit München anderhalve dag in Gent en schreef in zijn verslag de verbluffende mededeling dat de Meester na de voltooiing van het werk 600 kronen extra boven de overeengekomen prijs had verkregen, iets wat alleen door mondelinge overlevering bekend kon zijn. Hij geeft vervolgens een lofzang op het werk en eindigt met de bewering dat de Meester begraven ligt voor het altaar. Maar dat kon fysiek vastgesteld worden en dus niet Jan zijn aangezien die in Brugge begraven lag. Rekening houdend met wat hiervoor over het kwatrijn inhoudelijk is vastgesteld, ligt het voor de hand dat Jan Van Eyck dit graf heeft verfraaid met een portret van zijn broer Hubert om nog meer de aandacht op diens persoon te vestigen. Voor dit portret komt het werk uit de National Gallery te Londen uitstekend in aanmerking. Het zogenaamde ‘Tymotheos’-portret is een pracht werk dat iemand toont achter een gedenksteen die het epitaaf perfect aanvult. De aanduiding ‘Léal Souvenir’ op het werk is een herinnering aan zijn persoon hoe hij er heeft uitgezien vermits hij was overleden op 18 september 1426, bijna zes jaar eerder.
De chronologie is trouwens treffend: 6 mei 1432 plaatsing van het Lam Gods in de kerk en 10 oktober 1432 het portret van ‘Tymotheos’, het eerste voluit gesigneerde werk van Jan Van Eyck, meer nog op de wijze van een notariële akte om duidelijk vast te stellen hoe de geportretteerde er heeft uitgezien, een werkwijze die hij niet meer herhaald heeft. Het lemma ‘Tymotheos’ wijst op een specifiek individueel aspect van de geportretteerde waarover wij elders uitvoerig hebben bericht.
Boek: Magnum Opus