‘Selfmade men’ heb je in Nederland al eeuwen. In de zeventiende eeuw was de bekendste Isaac Le Maire (ca. 1558-1624), een gewiekst ondernemer. Maar hij verloor miljoenen.
De Zuid-Nederlandse koopman Isaac Le Maire kwam in 1585 naar Amsterdam. Handel drijven met Indië – wat nu Indonesië is – was zijn droom, want daar kon je stinkend rijk mee worden. Om handel te drijven met Indië was toestemming van de regering nodig, die Le Maire niet had. Daarom verzon hij een list: hij richtte in 1599 bedrijf op dat officieel handel dreef met China. Maar om China te bereiken voer je langs Indië. Toevallig! Le Maire kocht daar clandestien grote ladingen peper.
Le Maire maakte enorme winst met zijn onderhandse Indië-handel. Maar in 1602 greep de Nederlandse regering in. Voortaan mocht slechts één grote handelscompagnie handel drijven met Indië: de VOC, of Verenigde Oost-Indische Compagnie. Le Maire zag wel brood in de compagnie en werd de grootste aandeelhouder. Hij kocht voor 85.000 gulden aandelen, omgerekend bijna anderhalf miljoen euro.
Gesjoemel
Maar al snel kwam er ruzie. Le Maire zou volgens de VOC hebben gesjoemeld en zo meer hebben verdiend dan hem toekwam. ‘Dievereien’, of diefstal, noemde het Hof van Holland Le Maires geknoei. De VOC was woedend. Zelfs de Amsterdamse kerkenraad bemoeide zich met de zaak. Uiteindelijk werd de koopman in februari 1605 uit de VOC gezet. Hij moest beloven nooit meer handel te drijven op Indië.
Wraak
Le Maire wilde wraak. Zo probeerde hij vanaf 1609 de VOC financieel kapot te maken door aandelenspeculatie. Hij gokte op een daling van de VOC-koers, maar dat pakte verkeerd uit. Mede door ingrijpen van de overheid steeg de koers juist. Le Maire verloor tienduizenden guldens. Hij ging net niet failliet. Op zijn grafsteen kwam in 1624 te staan:
‘Hier ligt begraven Isaac Lemaire, die in 30 jaren tijd over de 1.500.000 gulden verloren heeft.’
Zijn veertien kinderen kregen dus maar een kleine erfenis.