Afgelegen vuurtorens hebben iets mysterieus. Gelegen langs ruige baaien op de verste en meest desolate uithoeken op de wereld behoeden ze al eeuwenlang zeelieden voor rampen. Vuurtorenwachters zorgden er bij nacht en ontij voor dat de lamp bovenin hun toren brandend bleef, strijdend tegen de elementen én tegen eenzaamheid. Ze waakten, binnen de schimmige wereld tussen land en zee, als een soort van beschermengel over scheepvaarders en hun schepen.
Tegenwoordig zijn de ‘antieke’ lichtbakens meestal onbemand en geautomatiseerd of niet langer in gebruik. Als het bovenstaande je wat al te romantisch klinkt, dan heb je het boek Atlas van vuurtorens aan het einde van de wereld van de Spanjaard José Luis González Macías nog niet gelezen.
Het klinkt misschien gek, maar de auteur is eigenlijk helemaal geen vuurtorenkenner. Hij bekent in zijn korte voorwoord zelfs dat hij de vierendertig vuurtorens die hij in zijn boek behandelt nooit van dichtbij heeft gezien. Zijn vader verklaarde hem voor gek dat “een landrot” als hij zich aan dit project ging wijden. Het was vanuit zijn achtergrond als grafisch ontwerper dat hij hieraan begon. Voor het maken van een albumhoes voor een Spaanse band, waarop vuurtoren op asteroïden rondzweven, deed hij studie naar de vele verschijningsvormen van de torens. Het verhaal over een uitgestorven Nieuw-Zeelands vogeltje in relatie tot de vuurtoren op Stephens-eiland in de Grote Oceaan (de kat van de vuurtorenwachter was de schuldige) deden in hem het vuur verder ontsteken. Zelf verklaart hij zijn fascinatie als volgt:
“Deze onmogelijke bouwwerken hebben iets moois en ruigs. Misschien omdat ze op zieltogende wezens lijken. Hun licht dooft, hun lichaam stort in. En hoewel veel van deze bakens blijven volharden in hun taak de zeeën te verlichten, zijn er vandaag de dag allerlei nieuwe communicatietechnologieën, waardoor hun functie langzamerhand overbodig wordt. Schepen kunnen het inmiddels zonder hun romantische bescherming stellen en intussen zijn er nieuwe gidsen bij gekomen – ruimtesatellieten, navigatiesystemen met gps, sonars, radars – waardoor je zou vergeten dat vuurtorens voor veel, veelal anonieme, mannen en vrouwen een woning en werkplek zijn geweest. […] De meeste vuurtorenwachters, eens symbool voor bewaking en bescherming, hebben hun werkzaamheden achter zich gelaten. Hoewel deze manier van leven op het punt van verdwijnen staat, hebben we altijd hun verhalen nog. Ruïnes in de vorm van woorden van een tijdperk waarin het technische en het heldhaftige onlosmakelijk met elkaar verbonden waren. Want in vuurtorens, met name afgelegen vuurtorens, waren mensen altijd overgeleverd aan de grillen van de natuur.”
Jules Verne
Gedurende coronatijd werkte José Luis González Macías twee jaar lang aan zijn boek, waarvoor hij zelf ook de illustraties verzorgde. Dat hij dit vanuit de geborgenheid van zijn eigen huis deed, dus zonder af te reizen naar de beschreven locaties, beperkte hem niet. Hij verwijst zelf naar Jules Verne die zich bij het schrijven van zijn avonturenroman Le phare du bout du monde uit 1901 (in het Nederlands uitgegeven als: ‘De piraten van het Vuurtoreneiland’) liet inspireren door een kleine vuurtoren in Patagonië. De Spanjaard concludeert:
“Hij beschreef Isla de los Estados (Stateneiland) zonder ooit een voet op Argentijns grondgebied te hebben gezet – zoals hij ook nooit op de maan of in het midden van de aarde of op de bodem van de oceaan is geweest – en toch schreef hij een magnifiek verhaal.”
In onze tijd, waarin we via internet digitaal de hele wereld over kunnen reizen, hoefde Macías zijn verbeelding wat minder te laten spreken dan de Franse schrijver ruim honderdtwintig jaar eerder. Zijn met de in 1905 overleden Fransman gedeelde fascinatie voor avontuurlijke verhalen en ‘onbereikbare’ bestemmingen heeft een prachtig boek opgeleverd.
Een theehuisje en een circustent
Elke door hem uitgekozen vuurtoren, waarvan de meeste zich bevinden in het Verenigd Koninkrijk en Noord-Amerika, wordt door Macías volgens een vast concept besproken. Na een pagina met daarop het verhaal volgt een pagina met een door hem getekend sfeerbeeld van het bouwwerk. Daarna wordt een pagina gevuld met een vereenvoudigd vooraanzicht van de toren (of torens, als er meer dan één op dezelfde locatie heeft gestaan) plus enkele feiten, zoals de architect, het bouwjaar, de torenhoogte en de actuele status. Een pagina met een overzichtelijke geografische kaart van de locatie sluit elke beschrijving af.
Het is interessant om te zien dat naast de ons bekende conische verschijningsvorm er verschillende varianten zijn die zich minder makkelijk laten herkennen. De eerste toren die in 1696 op het eiland Eddystone in het Nauw van Calais werd gebouwd, lijkt meer op een sprookjesachtig theehuisje, terwijl de vuurtoren van San Juan de Salvamento – degene waardoor Verne zich liet inspireren – doet denken aan een kleine circustent of Mongoolse yurt.
Ida Lewis
De hoogste vuurtoren in dit boek (64 meter) is die van Adziogol in Oekraïne aan de Zwarte Zee. Deze heeft een hyperboloïde constructie en is “als een rieten mand gevlochten”. De wind kan onbelemmerd door de lichte metalen structuur van deze constructie uit het Sovjettijdperk heen waaien. De kleinste is die van het eiland Lime Rock voor de kust van Newport op Rhode Island (zie openingsafbeelding). Het vier meter hoge torentje is met baksteen vastgebouwd aan het huis van de vuurtorenwachter. Een heldenrol in de geschiedenis van deze toren was in de tweede helft van de negentiende eeuw weggelegd voor Ida Lewis, de dochter van de vuurtorenwachter. Ze stond bekend als een uitstekende zwemster en redde vele drenkelingen uit het woeste water rondom het eiland, wat haar veel bekendheid gaf. Zelfs president Ulysses S. Grant bracht haar eens een bezoek, waar hij naar eigen zeggen zelfs een nat pak voor over had. Uiteindelijk volgde de vrouw haar vader op. Ze overleed in 1911, maar werd nimmer vergeten. De vuurtoren bleef bekend staan als die van Ida Lewis. In 1963 doofde het licht, maar nog altijd wappert op het eiland een vlag met…
“…een blauwe vuurtoren tegen een rode achtergrond met achttien witte sterren, één voor elk leven dat Ida Lewis heeft gered”.
Een kist aan een touw
De geïnteresseerde in de maritieme en bouwkundige geschiedenis kan zijn hart ophalen, maar ook de liefhebber van avontuurlijke, historische verhalen komt, zoals onder andere blijkt uit het verhaal over Ida Lewis, niets tekort. De teksten zijn bescheiden van omvang, maar beeldend geschreven en door Irene van de Mheen vloeiend in het Nederlands vertaald.
In veel verhalen spelen isolatie en ontbering een rol, bijvoorbeeld in dat over de vuurtoren op het eiland Smalls voor de kust van Wales. In 1777 kon een muziekinstrumentmaker, die het lichtbaken ontwierp, tijdens een hevige storm vanaf het eiland niet terugkeren naar wal. Nadat hij zonder water en proviand was komen te zitten, gooide hij drie flessen in zee met daarin een noodkreet op papier, hopende dat er hulp zou komen. Twintig jaar later maakten twee vuurtorenwachters, die voortdurend ruzie met elkaar hadden, hetzelfde mee. De storm hield toen vier maanden aan. De noodvlag werd gehesen, terwijl het lichtbaken bleef branden. Toen er eindelijk hulp arriveerde, bleek dat één van de vuurtorenwachter overleden was. Macías beschrijft het horror-achtige drama dat zich had afgespeeld als volgt:
“Griffith overleed onder onduidelijke omstandigheden en Howell, die geprobeerd had om hem te helpen, zat met een probleem: als hij het lichaam in zee wierp, zouden ze hem waarschijnlijk van moord beschuldigen. Dus maakte hij voor zijn collega een geïmproviseerde doodskist en zette die in een hoek van de ruimte. In afwachting van een reddingsboot deelde Howell de kamer een aantal dagen met de dode, maar toen de stank van ontbinding niet meer te harden was, bevestigde hij touwen aan de kist en hing hem buiten. Door de striemende windvlagen en het voortdurend beuken tegen de vuurtoren sloeg de houten kist kapot. Als een acrobaat bleef Griffith in de touwen hangen, met zijn lichaam half uit de doodskist. Zelfs als Howell zijn ogen sloot, zag hij dat rampzalige beeld voor zich: de hand van het stoffelijk overschot bewoog door de wind heen en weer en leek naar hem te zwaaien.”
Volgens de schrijver zou Howell zich nadien nooit meer in de buurt van een vuurtoren wagen. De lezer van Atlas van vuurtorens aan het einde van de wereld hoeft zijn of haar luie stoel ook niet te verlaten en kan wegdromen (of huiveren) bij deze smakelijk vertelde verhalen in dit fraai vormgegeven boek.
Boek: Atlas van vuurtorens aan het einde van de wereld