Lenin komt aan in Sint Petersburg
“De wurgers van de revolutie – Tsjcheïdze, Tsereteli, Steklov – houden met hun zoetgevooisde woorden de revolutie tegen, rukken deze uit handen van de Sovjet van Arbeidersafgevaardigden om haar in te ruilen voor de totale heerschappij van de bourgeoisie, voor een ordinaire burgerlijke parlementaire republiek.” – V.I. Lenin
Lenins trein had vertraging. De sfeer van verwachting verhoogde het dramatische effect, naarmate de menigte voor het station verder aangroeide met avondlijke passanten. Hoewel veel toevallige toeschouwers nauwelijks wisten wie Lenin was, wees alles erop dat hier in Vyborg vanavond weer iets groots stond te gebeuren. De klok sloeg al bijna middernacht toen iemand in de verte de lampen van een locomotief zag naderen. Op dit uur kon het nog maar één trein zijn. De kapel zette de ‘Marseillaise’ in (een vergissing: Lenin gaf de voorkeur aan de ‘Internationale’) en de matrozen gingen in de houding staan. Zoals Soechanov al meermaals had vastgesteld: de bolsjewieken waren altijd goed voor een imposant schouwspel.
De trein remde af, kwam tot stilstand en Lenin stapte de dampende vrieskou in. De lucht was zo koud en prikkelend dat het hem, na al die tijd in de trein, overviel. Er kwam een vrouw op hem af (Kollontaj?) die hem een lenteboeket overhandigde, vanuit zijn perspectief volstrekt nutteloos, het laatste waar hij op zat te wachten. De kleurenzee was een aangenamere verrassing: zijn oog viel op rode vaandels, stationslampen, nog meer bloemen en het glanzende koper van bombardons en kornetten. Ergens in deze onverwachte mensenzee had de erewacht van de Tweede Baltische Vloot zojuist het geweer gepresenteerd. Met hun blauwe uniformen en zwierige matrozenpetten zagen de jongens eruit als overblijfselen uit het oude tsarenrijk. Het spektakel ergerde Lenin, want het riekte hem te veel naar burgerlijke pracht en praal. Omgeven door een halo van stoom nam hij de gelegenheid te baat de matrozen en zijn trouwe vrienden te vertellen dat ze zich hadden vergist in hun klassenanalyse. Van de Voorlopige Regering, riep hij, hadden ze niets goeds te verwachten. Toen hij dat duidelijk had gemaakt, sprintte de leider van het perron naar de Tsaristische Wachtruimte. ‘Hij haastte zich naar het midden van het lokaal,’ schreef Soechanov, ‘en bleef opeens stokstijf voor Tsjcheïdze staan, alsof hij op een volkomen onverwacht obstakel was gestuit.’
Het ‘obstakel’ nam nu het woord. Het Ispolkom had zich ingesteld op samenwerking, en Tsjcheïdze stond op het punt een aanbod te doen dat hij bijna niet uit over zijn lippen kon krijgen.
‘De voornaamste taak van de revolutionaire democratie,’
drong hij aan,
‘is nu de verdediging van de revolutie tegen inbreuken uit binnen- en buitenland. Naar onze inschatting vraagt dit doel niet om onenigheid, maar om het sluiten van de democratische rijen.’
Een matroos riep dat hij hoopte dat Lenin wilde toetreden tot de Voorlopige Regering. De leider van de bolsjewieken ging er niet op in. In plaats daarvan stond hij even te rommelen met de bloemen, waarna hij zich richtte tot de rest van de menigte (die overigens niet al te groot was, want hij bevond zich nog altijd in de wachtruimte). Hij verwelkomde een revolutie die zich over de hele aardbol zou gaan verspreiden.
‘De imperialistische roversoorlog luidt het begin in van een burgeroorlog in heel Europa,’
verklaarde hij.
‘Het Europese kapitalisme kan nu elke dag ineenstorten. De Russische revolutie die u hebt bewerkstelligd heeft de weg gebaand en vormt het begin van een nieuw tijdperk. Lang leve de socialistische wereldrevolutie!’
Dit was schokkende en hoogst verrassende taal, ‘een helder, wonderbaarlijk, lichtend baken,’ in de woorden van Soechanov, ‘rechtstreeks uit de trein (…) nieuw, scherp en op de een of andere manier verpletterend’. Heel even wist Soechanov weer hoe hij zich in februari had gevoeld, de vurige nieuwe hoop die toen in hem was gewekt, en besefte hij zelfs hoeveel van die kracht verloren was gegaan door alle tactische kunstgrepen van de afgelopen zes weken. Maar al gaf zijn hart hem in, zoals hij het formuleerde, ‘dat Lenin duizendmaal gelijk had’, hij verdrong deze gedachte al snel. Net als bijna iedereen die avond wilde hij zich niet aan het weifelen laten brengen. Wanneer de fragiele compromissen waar de revolutie op was uitgelopen zo scherp ter discussie werden gesteld, was de juiste reactie daar schande van te spreken.
Lenin worstelde met de situatie, dat was duidelijk. Hij had zijn reis niet gemaakt om zich bij een coalitie aan te sluiten, noch had hij gerekend op een ontvangst met welluidende toespraken en een legerkapel. Op de trein vanuit Beloöstrov hadden hij en zijn vrouw zich eerder zorgen gemaakt hoe ze vervoer in de stad moesten regelen. Praktisch als ze was, had Kroepskaja erop gewezen dat ze niet alleen op een feestdag maar ook nog eens laat in de avond aankwamen (en niemand in haar reisgezelschap wist wat dit betekende voor een stad die in de greep van een revolutie was). Nu ze eenmaal in Petrograd waren aangekomen, hadden hun zorgen over de vraag of de trams nog wel reden plaatsgemaakt voor ongeduld. Lenin en zijn gezelschap waren nooit het station uitgekomen als ceremoniemeester Sjljapnikov niet een weg door de menigte had gebaand. Een paar meter verderop stonden niet één maar meerdere auto’s te wachten. Hoe verward, geagiteerd en afwerend hij ook reageerde, Lenin werd door lachende vreemden omhooggetild en over de hoofden van de aanwezigen heen op de glanzende motorkap van een auto gehesen. Hij kon deze gelegenheid niet onbenut voorbij laten gaan, hij moest spreken. Soechanov stond iets verderop in de menigte en ving alleen wat flarden op van wat Lenin zei:
‘Schaamteloze slachtpartij (…) leugens en bedrog (…) stelletje roofkapitalisten.’
De pantserwagen was er voor de show geweest, maar nu leken zijn grootte en vorm een nieuw doel te suggereren. Te midden van alle verwarring en de felle lichten zag Soechanov hoe Lenin op de pantserkoepel werd getild. Dit deel van het spektakel was geheel onvoorbereid, maar de leider maakte meteen dankbaar gebruik van het podium. Hij was nu verheven boven de massaal verzamelde hoofden en kon zijn woorden tot iedereen richten. Hij schreeuwde nog steeds uit alle macht, als een woeste verlosser met een pet, das en wapperende jaspanden, toen de bestuurder gas gaf om het Stationsplein te verlaten. De wagen met het zoeklicht volgde zijn voorbeeld, waardoor de lichtbundel mee de stad in bewoog toen de stoet over de Sampsonbrug naar de Petrogradzijde trok. Honderden burgers volgden Lenin en de zijnen vol bewondering, en hoewel er ongetwijfeld de nodige toegewijde bolsjewieken meeliepen, zullen vele anderen alleen al door het schouwspel zijn aangetrokken of door Lenins opzienbarende woorden (wat ze daar althans in de koude avondbries van hadden opgevangen).
Voor zover de aanwezigen het begrepen, had de man boven op de pantserwagen hun verteld dat ze werden bedrogen; hij leek de vrede te beloven waar ze allemaal zo naar verlangden, maar sprak tegelijk over de klassenstrijd en de overwinning. Niemand wist precies wat hij had gezegd, maar na zes weken van compromissen en verwarring kwamen zijn leuzen aan als een plotselinge elektrische schok: een oproep om in beweging te komen, een verbluffende glimp van een toekomst waaraan velen in stilte waren gaan twijfelen. Bij elk kruispunt hielden de pantserwagens stil, zodat Lenin naar een nieuwe menigte kon brullen, met zijn pet kon wuiven en het proletariaat kon oproepen zijn historische taak te vervullen. ‘De triomftocht,’ moest Soechanov toegeven, ‘bleek een briljante zet.’
Boek: Lenin in de trein. De reis naar de revolutie
Lees ook: Vladimir Lenin (1870-1924)
…en: De laatste dagen van de Russische aristocratie