De biljart vlakke East Anglia Fenlands aan de Noordzee, kortweg The Fens genoemd, herbergen heden ten dage het meest vruchtbare akkerland van Engeland. Maar in de Middeleeuwen zag het er heel anders uit: een onafzienbare modderzee van zo’n 4000 vierkante kilometer.
De heremiet Saint Guthlac, die zich in de achtste eeuw op een van de talloze eilandjes in de modderzee teruggetrokken had, noemde het A hideous fenn of Great Vastness, een afschuwelijk moeras van enorme afmetingen. Daar zullen de South Gyrwas, het Noord-Duitse volk dat de Fens en de aangrenzende gebieden na het vertrek van de Romeinse legioenen in omstreeks AD 400 binnentrok, anders over gedacht hebben. Ze noemden zichzelf met kennelijke trots Het Moddervolk, het Germaanse ‘gier’ indachtig.
De Fens betekenden meer dan palingvangst, turfwinning en riet voor het dak. Ze boden met hun wirwar van eilandjes, rietvelden, drijfzand, meren en meanderende rivieren veiligheid aan vluchtelingen, een oord van diepe rust aan godzoekers als Guthlac en een uitvalsbasis voor zowel rebellen tegen het bewind als voor gewelddadige roversbendes.
Warlord
Dat de Gyrwas niet slechts een volkje van modderkruipers en steltlopers waren mag blijken uit het feit dat hun leider Tondberht in AD652 een dochter van koning Anna van East Anglia ten huwelijk vroeg. Haar naam was Æthelthryth. Ze was pas zestien jaar oud maar al wel vervuld van liefde voor Christus. Als bruidsschat schonk Tondberht haar een eiland in de modderzee genaamd Isle of Ely (‘Eiland der Alen’). En toen Tondberht in 655 stierf, trok Æthelthryth zich daar terug om te bidden en te vasten. Tondberht had haar wens om maagdelijk te blijven gerespecteerd. Ze besloot non te worden, net als haar zuster Seaxburh. Maar het lot besliste anders voor de Virgin Queen.
Het was een tijd waarin Engeland verscheurd werd door Angelsaksische oorlogen. Vooral het koninkrijk Mercia, ruwweg de huidige Midlands, roerde zich. Hun koning Penda was heiden in een in toenemende mate christelijk Engeland. Om de banden met andere naties te versterken vroeg de koning van Northumbria, de vijftienjarige Ecgfrith, in 660 Æthelthryth van East Anglia ten huwelijk. Æthelthryth was inmiddels vierentwintig.
De Liber Eliensis, een uitgebreide geschiedenis van de door Æthelthryth gestichte Abdij van Ely, die in de twaalfde eeuw ter viering van het 500-jarige bestaan door een van de monniken geschreven werd, beschrijft hoezeer de jongeling verliefd was op zijn echtgenote. Zittend aan haar voeten zoog hij haar celibataire visie en levenswijsheden in zich op als een spons water. Maar na verloop van enkele jaren kreeg hij ook lichamelijke aandrang. Æthelthryth weigerde hem echter iedere intimiteit en smeekte haar man haar met rust te laten.
Dit stuitte bij de zich steeds meer als een agressieve warlord ontpoppende adolescent op toenemende wrijving. Tenslotte, na talloze smeekbedes aan haar man om toe te stemmen in een scheiding, ging Ecgfrith door de knieën. Æthelthryth verliet het hof op de rots van Bamburgh aan de Noordzee en reisde naar het noordelijker gelegen klooster op St Abb’s Head nabij Coningham in huidig zuidoost Schotland, waar Ecgfriths tante Æbbe abdis was. Æbbe nam haar liefdevol op in de congregatie.
Bedelstaf
Na een jaar vol liefdesverdriet kwam de gekrenkte Ecgfrith terug op zijn beslissing om zijn koningin vrij te laten haar religieuze hunkering te volgen en haar wereldse verplichtingen te verzaken. Hij galoppeerde noordwaarts om haar desnoods met geweld terug naar Bamburgh te halen. Maar Æbbe hoorde van zijn komst en waarschuwde Æthelthryth bijtijds. Begeleid door twee jeugdige novicen wist deze ongezien weg te glippen. Gedurende een lange tocht naar de veiligheid van de modderzee in het verre zuiden wisten de drie vrouwen verkleed als bedelaressen de koning en zijn soldaten uit handen te blijven.
De monnik die de Liber Eliensis schreef, geloofde uiteraard in wonderen. Hij beschrijft er enkele in het relaas van Æthelthryths vlucht. Het zijn haast Bijbelse gebeurtenissen die haar in staat stelden Ecgfrith voor te blijven. Zo stond er op Stowe Green Hill, een weide bij het gehucht Stowe in Lincolnshire, in de twaalfde eeuw een gigantische es, een ash tree. De weide heette destijds Ædeldrethestowe, Resting Place of Æthelthryth. De naam verwijst naar waar ze zich tegen het einde van haar helse tocht in een weide vol bloesems vermoeid te rusten legde. Haar bedelstaf, die ze in de grond gestoken had, bleek toen ze wakker werd wortel geschoten te hebben en vertoonde uitlopers. De stok groeide razendsnel. En vele eeuwen later, toen de monnik van Ely Abbey zijn boek schreef, stond midden in die weide dus die reusachtige es die van heinde en verre pelgrims trok. Er staan op Stowe Green Hill nu ook essen maar of dat nakomelingen zijn van Æthelthryths magische staf is met geen mogelijkheid te zeggen…
Pestilentie
Aangaande Æthelthryths overlijden op 23 juni 679 aan builenpest en de nasleep ervan is het de grote kroniekschrijver Bede (673-735) die ons er in Ecclesiastical History of the English People over vertelt. De geliefde abdis werd op eigen verzoek begraven in een eenvoudige houten kist, en gelegd in de volgorde van de andere aan de pestilentie overleden nonnen en monniken. Haar zuster Seaxburh volgde haar op als abdis.
Zestien jaar later, op 17 oktober 695, gebood Seaxburh dat haar zusters resten opgegraven moesten worden om ze in een gepaste stenen sarcofaag op een centrale plek in de kerk te plaatsen. Probleem was wel dat er op het hele eiland geen steen gevonden kon worden die groot genoeg was om er een sarcofaag uit te beitelen. Bede:
Ze kieperden het ding leeg een voeren het over naar Ely en toen kon de ceremoniële overdracht van Æthelthryths botten een aanvang nemen. Over het graf werd een paviljoen opgezet. Daarna werd het graf geopend en de kist op een plankier gezet. In zijn boek laat Bede Æthelthryths lijfarts Cynifrid aan het woord, die zowel tijdens haar overlijden als bij de opgraving aanwezig was. Samengevat:
Toen ze ziek werd van een grote zwelling onder haar kaak, droeg ze mij op de tumor te openen en er de schadelijke stoffen uit te verwijderen. Het bracht haar enige verlichting, maar drie dagen later nam de pijn weer toe en werd ze van deze wereld weggerukt.
Ik betrad het paviljoen en trof Æthelthryths lichaam aan, liggende op een bed als een slapende. De sluier werd van haar gelaat getrokken en ik zag tot mijn verbijstering dat de snede in haar keel die ik gemaakt had, geheeld was. En in plaats van de gapende wonde waarmede zij begraven was, was er slechts een vaag litteken zichtbaar, alsof er na haar dood een hemelse heling plaatsgevonden had.
Bovendien was haar linnen gewaad zo fris en schoon alsof het diezelfde dag rond haar kuise ledematen gewikkeld was. En het Goddelijke wonder waardoor haar vlees hoewel zestien jaren in de grond geen enkele verrotting vertoonde, is afdoende bewijs hiervoor dat Æthelthryth gedurende haar hele leven niet door enige man geschonden was, but had remained immaculate.
Rebellie
Op hetzelfde Isle of Ely en hermetisch beschermd door de ondoordringbare moddervlakte, verbleef na de Normandische invasie van 1066 een der laatsten van de Angelsaksische rebellen, Hereward the Wake, met een legertje verzetslieden. De rebellen maakten het de Normandische elite op hun uitgestrekte en bijzonder lucratieve landgoeden rond de Fens behoorlijk lastig. En dat is zacht uitgedrukt.
Hereward stapt met een luide knal de geschiedenis in. Als heetgebakerde tiener en onuitstaanbare vechtersbaas wordt hij door zijn vader van het estate bij het dorpje Bourne, aan de noordwestrand van de Fens, geschopt, voor de tot het uiterste getergde omwonenden hem eraf komen sleuren om hem op te hangen. Hij wordt op verzoek van z’n vader zelfs door koning Edward de Belijder tot outlaw verklaard en verbannen. Geen gemakkelijke knaap dus.
Een Latijns document genaamd Gesta Herwardi vertelt uitgebreid, zij het niet al te objectief over Hereward. De oorspronkelijke, zwaar beschadigde versie was, aldus het voorwoord van de Gesta, geschreven in het Oud-Engels door ene Leofric the Deacon. Leofric was huispriester in het estate bij Bourne. Hij voegde zich later bij de rebellie. Gesta Herwardi zal dus deels wel een hommage zijn. Ook werden de lacunes in het gehavende manuscript voor de nieuwe Latijnse uitgave in de twaalfde eeuw opgevuld met mondeling overgeleverde relazen. De gebeurtenissen waren van relatief korte tijd geleden. De geloofwaardigheid ervan kan betwist worden, maar kan ook heel goed dat deze verhalen waarheid bevatten.
Hereward vlucht na zijn verbanning uit Engeland de Noordzee over, waar hij het als adellijke vechtersbaas vlug tot commandant in het leger van graaf Robert van Vlaanderen schopt. Tijdens het beleg van Scaldemariland, zoals het eiland Walcheren volgens de vaderlandse historicus Johan Huizinga vroeger heette, en dat ergens tussen 1063 en 1067 plaatsvond, worden de scherpe kantjes van Herewards agressieve natuur gladgeschuurd en krijgt hij zijn opleiding tot professioneel ridder Franse stijl. Tijdens de inname van Walcheren speelt hij, wederom volgens de vaderlandse geschiedkundige, een glansrol.
Als hij in 1069 naar Engeland terugkeert, is het hele land in rep en roer door de brute Normandische invasie van ‘66 door Willem de Veroveraar. Terug in Bourne verneemt hij in een alehouse dat zijn vader en broer de dag tevoren door een groep soldaten van de nieuw aangestelde sheriff van Lincolnshire – Ivo Taillebois, een notoire sadist en een goede vriend van De Veroveraar – zijn vermoord en dat ze zijn moeder hebben verkracht. Bij zijn ouderlijk huis treft hij zijn broers hoofd aan de poort gespijkerd aan. Binnen stuit hij op een veertiental Normandiërs die zich samen met enkele prostituees aan zijn vaders wijn te goed doen. Het is hun laatste feestje.
De volgende ochtend, nadat Hereward ‘s nachts stilletjes de Fenlands in geglipt is, treffen omwonenden veertien nieuwe hoofden op de poort vastgenageld aan. ‘Hereward is terug, dat is wel duidelijk…’ is de eensluidende conclusie. Maar anders dan vroeger glinstert er nu hoop in hun ogen.
Verraad
Na een aantal vruchteloze pogingen van de William de Eerste om het eiland in de modderzee eerst met geweld in te nemen en vervolgens met behulp van de bezweringen van een bekende Franse toverkol, gelukte het uiteindelijk in 1071 simpelweg met omkoping. Hij beloofde Abt Thurstan van Ely Abbey dat hij al z’n kostbare relieken, waaronder Æthelthryths lijkwade, en landerijen in het hele land mocht behouden als hij de rebellenleider zou verraden.
Ely Abbey was inmiddels uitgegroeid tot het op een na rijkste klooster van Engeland en in een tijd waarin in het hele land de Angelsaksische abten door Normandische vervangen werden en de kloosterbezittingen geconfisqueerd of afgeroomd, was de Veroveraars belofte te mooi om af te slaan.
Hoewel Thurstan een goede band met Hereward onderhield, en zijn kloosterlingen – door de rebellen getraind in guerrilla – zelfs van tijd tot tijd meegestuurd had tijdens rooftochten naar Normandische landerijen aan de randen van de Fens, wees hij Willem een geheime weg door het moeras, die van het gehucht Wicken aan de zuidrand van de Fens naar het eiland kronkelde. Het was een gevaarlijke onderneming, een helletocht over een smal, deels overspoeld slingerpad langs bodemloze modderpoelen dat onzichtbaar voor het menselijk oog naar het eiland aan de horizon voerde.
Voorafgegaan door een monnik van de abdij met een lange peilstaak ging de Veroveraar een lange sliert Normandische krijgers voor. Zo bereikten ze Isle of Ely en na wat schermutselingen op het strand nabij het huidige Little Thetford (Thiutforda, ‘Doorwaadbare Plaats van de Teutonen’) werd het stadje Ely ingenomen en kon de rebellie voorgoed de kop ingedrukt worden.
Hereward zelf keerde met enkele rebellen tijdens de inname van het eiland juist terug van een operatie. Een vluchteling uit Ely die hen op weg naar het stadje tegemoet kwam, vertelde hem van de inname van het eiland. Aldus gewaarschuwd wist Hereward te vluchten en verdween volgens de Gesta Herwardi in het Brunneswold, dat achter zijn ouderlijk huis in Bourne (oorspronkelijk ‘Brunna’) begon. Het was een van de enorme wouden die de Britse eilanden na de laatste ijstijd van Lands End tot de Schotse noordkust bedekten. Vanuit Brunneswold bleef hij zich volgens de Gesta met de restanten van zijn ‘Ely-groep’ bezighouden met het bestrijden van de Normandische machthebbers.
Alles wat bekend is over Hereward, de rebellie en de bijzonder dramatische belegeringen van Isle of Ely is te vinden in Hereward, the last Englishman van Peter Rex.
Satan
Het is zeventig jaar later. Aan de oostkust van het eilandje Ramsey in de zuidwestelijke Fens stonden op de ochtend van 5 december 1143 enkele monniken van Ramsey Abbey over de modderzee uit te kijken. Als een ver schip op de oostelijke horizon verrees in de ochtendschemering de lompe gestalte van Ely Cathedral, het protserige symbool van Normandische dominantie over het moeras, die de Veroveraar na de inname van het eiland in 1071 op de plek van Æthelthryths abdij gebouwd had.
Er was beweging in de moddervlakte. Een karavaan schuiten kwamen langzaam uit de richting van Ely aanvaren. Ze legden aan en troepen tot de tanden bewapende mannen betraden het eiland. Van andere schuiten werden paarden de wal op geleid. De leider stelde zich met een brede grijns aan de monniken voor.
Goedendag broeders. Mijn naam is Geoffrey de Mandeville. Ik ben Satan en ik ben gekomen om u mede te delen dat ik uw schitterende abdij nodig heb…
Robber Barons
Gedurende enkele jaren hadden de moerasbewoners gehoord dat de wereld aan het veranderen was. Sinds het nieuws hen bereikt had dat koning Henry – jongste zoon van De Veroveraar – in Normandië gestorven was, hoorden ze in de modderzee steeds vaker verhalen over gewelddadige excessen en het wegvallen van law and order in de rest van het land.
De welgeordende en op rechtvaardigheid gebaseerde samenleving die de strenge maar geliefde Henry sinds de dood in het jaar 1100 van de vorige koning, Henry’s broer William II Rufus, nagestreefd had, verbrokkelde in rap tempo. Henry’s rondreizende rechters die al vijfendertig jaar lokale geschillen kwamen oplossen, bleven weg.
Er scheen in 1135 in Londen wel een nieuwe koning gekroond te zijn, Stephen of Blois, een neef van Henry, maar dat was een usurpator die nergens anders tijd voor had dan oorlog voeren met de door Henry zelf aangewezen troonopvolger, zijn dochter Mathilda.
Spoedig heersten er dus burgeroorlog en wetteloosheid in het land, maar daar merkten ze in de Fens tot het opduiken van Geoffrey de Mandeville niet veel van. In wat dichter bevolkte en beter toegankelijke gebiedsdelen waren de gevolgen van de strijd om de troonsopvolging echter bijzonder ingrijpend. De Anglo-Saxon Chronicle, een belangrijke bron voor middeleeuws Engeland, schrijft in de annalen voor 1137:
Omdat de koning voor volk noch administratie tijd had, en bidden tot God geen soelaas meer leek te bieden, ging alle hoop verloren en moest er wel anarchie uitbreken. Deze inktzwarte periode in de Engelse geschiedenis, van Henry I’s dood in 1135 tot Stephens abdicatie en Henry II’s kroning in 1154, wordt dan ook The Anarchy genoemd. Degene die tijdens die periode boven kwam drijven als de machtigste en rijkste van alle edelen was de even opportunistische als wraakzuchtige Geoffrey de Mandeville.
King-maker
Geoffrey’s macht kwam voort uit zijn functie van Constable of the Tower. De Tower, gebouwd in 1078, bestond in die tijd uit een enkele stenen keep genaamd The White Tower, en was het grootste en meest intimiderende gebouw van Engeland. De constable was de facto baas van Londen. Hij hield de van oudsher lastige Londense burgerij eronder. Daarenboven was de Mandeville sheriff van Essex en bezat er uitgestrekte landerijen. In 1140 werd hij door Stephen in ruil voor zijn steun in de strijd tegen Mathilda verheven tot graaf van Essex. Op het hoogtepunt van zijn carrière bezat hij grotere macht dan de koning zelf. Hij was de king-maker.
Zoveel macht in één persoon roept tegenkrachten op. Een afrekening was onafwendbaar en vond plaats in september 1143. Geoffrey werd beschuldigd van hoogverraad. Hij werd gearresteerd en naar, jawel, de White Tower gebracht. Daar werd hem de keuze gesteld tussen de strop en de vrijheid, ten koste van zijn functies als constable en sheriff en van zijn adellijke titel en kastelen.
De Mandeville’s keuze was desastreus voor de bewoners van de modderzee.
Terreur
Bij de modderzee aangekomen stak hij over naar het als altijd rebelse Isle of Ely. Hij werd door de monniken met open armen ontvangen en tot hun leider benoemd. Maar het was niet zomaar iemand die ze in hun midden opnamen. Net als Hereward zeventig jaar eerder bleek de Mandeville te groot voor het eiland. Spoedig begon hij de monniken te terroriseren en zich de schatten van Ely Cathedral toe te eigenen. Ook Æthelthryths lijkwade, waar magische genezingskracht aan toegeschreven werd, verdween in Geoffrey’s koffers. En toen hij het eiland leeggeroofd had, plaatste hij volgelingen in haastig gebouwde houten forten en stapte met zijn mannen en schatten op schuiten en zette koers naar het westen, naar strategisch ideaal gelegen Ramsey.
Die ochtend van de vijfde december 1143 werden de monniken de modder in gejaagd. De paarden werden in de kloostergangen gestald en de poort van de abdij werd gefortificeerd. Troepen losgeslagen huurlingen stroomden toe om zich bij de afgezette graaf aan te sluiten. De basis voor Geoffrey’s terreurcampagne was klaar voor actie. Een herhaling van Herewards tijd diende zich aan. Maar er was een verschil. Waar de verzetsman Hereward de landgoeden van welvarende Normandiërs aanviel, was de duivelse Geoffrey de Mandeville minder kieskeurig. Als Christus slaapt en de Heiligen een tukje doen, heeft Satan vrij spel.
Bewoners van dorpen in en rond de Fens vluchtten gehaast met hun kostbaarheden hun kerk in. Verblind door angst wierpen ze van de aarde van het kerkhof wallen op waar de beenderen en schedels van hun broers en zusters, ouders en voorouders uit tevoorschijn staken. Maar de wallen werden geslecht, de kerkdeuren opengehakt, de kostbaarheden meegenomen en de dorpelingen, rijk en arm, naar Ramsey gesleurd en aan martelingen onderworpen die alleen een duivels brein bedenken kan, tot ze ook hun laatste bezittingen opgaven. Degenen die het krijsen vanuit de abdij hoorden, mompelden de voorspelling van de apostel Johannes.
In those days shall men desire to die. But death shall flee from them…
Vooral in Cambridge kraakten de voordeuren massaal onder de bijlen van Geoffrey’s woeste plunderaars. En toen ze naar hartelust geroofd hadden werd Stephens lievelingsstad in brand gestoken.
De Liber Eliensis beschrijft de hongersnood die ontstond nadat de graanvoorraden gestolen waren en akkers verbrand.
Twintig, dertig mijlen ver was er geen os en landman te zien die ook maar het kleinste stukje land ploegde. Een handvol zaaigraan kostte een vermogen. Zo enorm was de ramp die de schaarste aan brood veroorzaakte dat de straten en lanen vol lagen met honderden, duizenden doden, opgezwollen als volle wijnzakken, hun kadavers achtergelaten voor de wilde dieren en de raven.
Hangend graf
Een zucht van opluchting ging de Fenlands rond toen er in augustus 1144 groot nieuws was. Geoffrey was bij het beleg van Stephens fort van Burwell, een strategische hindernis vlakbij Wicken aan de rand van de Fens, in het hoofd geraakt door een boogschutter op de trans. Het was een warme dag en Geoffrey had z’n maliënkolder losgemaakt en z’n helm afgezet. Enige tijd later stierf hij in het nabije Mildenhall.
Geoffreys biograaf John Horace Round beschrijft wat volgde in Geoffrey de Mandeville, a Study of the Anarchy (1892):
In 1154 deed Stephen na negentien jaar van anarchie vrijwillig afstand van de troon. Henry van Anjou, Mathilda’s zoon, werd gekroond tot Henry II. Hiermee hield het Huis van Normandië op Engeland te regeren en nam dat van de Angevins een aanvang onder de familienaam Plantagenet. Het zou de Fens worst wezen.