Geschiedvorsing wil niet slechts zeggen dat je gebeurtenissen op een rijtje zet maar houdt ook in dat je die probeert te verklaren, dat wil zeggen dat je verbanden legt met andere gebeurtenissen. Daarvoor kennen historici verschillende verklaringsmethoden. Zo kun je proberen wetmatige verbanden te leggen. Als de bevolking in omvang toeneemt, stijgt – als andere zaken hetzelfde blijven – de graanprijs. Een andere vorm van verklaren is de hermeneuse: je verklaart iets door je in mensen uit het verleden in te leven. De moeite die Justinianus zich getroostte om met voormalig prostituee Theodora te trouwen, kan alleen betekenen dat hij echt van haar hield.
Een derde benadering staat bekend als vergelijkend-oorzakelijk of comparativistisch en wil zeggen dat je verbanden opspoort door middel van vergelijking. Als de romanisering en de arabisering van het Iberische Schiereiland identieke processen waren, alleen verschillend doordat de Romeinse belastingdruk hoger was, is dat de sleutelfactor waardoor de grondig geromaniseerde bevolking de Visigoten assimileerde en de aan minder dwang onderworpen en minder gearabiseerde bevolking de reconquistadores niet kon assimileren. Over de vierde verklaringswijze, het modelleren met computers, valt een boom op te zetten en dat laat ik nu rusten.
Al deze benaderingen hebben de aanname met elkaar gemeen dat het verleden nog kenbaar is. Dat is niet de aanname van het de vijfde verklaringswijze: narrativisme ofwel verhalende geschiedschrijving.
Onbereikbare waarheid
De vraag is immers of er wel voldoende informatie is. Dat geldt zeker voor de Oudheid, het tijdvak waarbij dataschaarste hét probleem is. Ook als dat niet zo zou zijn, blijft de vraag of we antieke taaluitingen wel voldoende doorgronden, hoe we vondsten interpreteren en hoe we omgaan met de toevalligheid waardoor informatie tot ons is gekomen. De reeks complicaties is lang.
Je kunt daarom, heel postmodern, accepteren dat je het nooit meer weten kunt. De data die we hebben zijn (met een metafoor van Frank Ankersmit) als bladeren die van een boom zijn afgewaaid. We kunnen ze in een herbarium plakken en er zo iets moois van maken, maar moeten niet langer de ambitie hebben de boom te reconstrueren. Relativeer die waarheidsclaim maar en geniet van het verleden zoals van een roman of een film.
Anders gezegd: de verhalende historicus reconstrueert niet de verbanden uit het verleden, hij construeert ze. Het criterium waarop zijn studie moet worden beoordeeld, is daarom niet of hij alle relevante data heeft meegenomen (of een andere gangbare kwaliteitsnorm), maar of hij overtuigend vertelt.
Kudde olifanten
Een voorbeeld is Carthage Must Be Destroyed van de Britse classicus Richard Miles, waarover ik al eens schreef in het Handelsblad. In deze algemene geschiedenis van Karthago ziet de auteur vrij systematisch af van het zoeken naar oorzaken. Van de Tweede Punische Oorlog vermeldt hij bijvoorbeeld wel dat de Karthaagse generaal Hannibal de Romeinen zó in de problemen bracht dat ze de strijd uitsluitend konden voortzetten doordat hun bondgenoten trouw bleven, maar hij verklaart nergens waarom zij de verbazingwekkende keuze maakten voor de verliezende partij.
Miles biedt daarentegen wel reconstructies van de manier waarop Rome zichzelf ooit via de cultus van Hercules als heerser van Italië had gelegitimeerd, van de middelen waarmee Hannibal zich presenteerde als nieuwe Hercules, en van de propaganda waarmee hij het conflict een ideologisch-religieuze dimensie gaf die de Romeinen diep verontrustte. Dat leest lekker weg maar het is in feite een modern construct. Elegant en sierlijk, zeker, maar de vraag komt op of de bevolking van het Apennijnse Schiereiland bij het zien van Hannibals olifanten werkelijk heeft gedacht aan de mythe waarin Hercules een kudde runderen door Italië loodste.
De feiten
Zoals hierboven aangegeven, wordt in het narrativisme het zoeken naar de waarheid gerelativeerd, maar dat wil niet zeggen dat die geen enkele rol speelt. Weliswaar berust de narrativist erin dat de verbanden die ooit tussen de historische feiten hebben bestaan, onmogelijk nog kunnen worden gereconstrueerd, maar dat laat onverlet dat het lonend blijft te jagen op de feiten zélf.
Dit verdient enige nadruk, want er zijn auteurs die de vrijheid die het narrativisme biedt, uitbreiden tot het verzinnen van feiten. Een voorbeeld is de al vaker genoemde Tom Holland, die de verhalende geschiedschrijving bij verschillende gelegenheden heeft geprezen en in zijn boek Persian Fire een Babylonische opstand verzint om te verklaren waarom de Perzen terugkeerden.
Dit is evident onwetenschappelijk. Maar het probleem zit tevens bij het verhalende. Holland heeft enerzijds een panorama willen bieden van de volken van de oude wereld en anderzijds het verhaal willen vertellen van de Perzische Oorlog. Om eenheid te geven aan deze gevarieerde materie – om verbanden te leggen, met andere woorden – kiest hij voor het thema van hybris en nemesis: de hoogmoed die voor de val komt. Dit is dus geen wetenschap maar een literair motief. Tegelijk kiest hij voor het sjabloon van het despotische, obscurantistische Azië dat tegenover het vrije, rationele Europa zou staan. En dat is, zoals ik al vaker heb beschreven, niet alleen ideologisch gedram maar ook gemakzuchtig.
Ik voor mij moet weinig hebben van deze vorm van verklaren. Fictie is een mooie zaak, en dat schrijf ik zonder ironie, maar je moet het geen wetenschap noemen.