Dark
Light

De geüniformeerde aap

7 minuten leestijd
Franse uniformen tijdens de Eerste Wereldoorlog
Franse uniformen tijdens de Eerste Wereldoorlog

Een bijzondere overeenkomst tussen de diverse volkeren en naties is, dat met enige regelmaat groepen mannen elkaar gewapend en georganiseerd tegemoet treden. Deze exercitie heeft geen ander doel dan de andere partij, de vijand dus, te doden, tot overgave te dwingen dan wel zich hun vee, bezittingen, vrouwen en land toe te eigenen. In een grootschalige vorm noemen we dat verschijnsel oorlog.

Mongoolse cavalerie
Mongoolse cavalerie
Een belangrijk verschil tussen onze soort en de circa vierduizend andere zoogdierdiersoorten is dat het georganiseerd en bewust doden in groepsverband (coalities) van soortgenoten – met uitzondering van de chimpansee – niet voorkomt. Vijftig jaar van observaties aan 18 chimpansee- en 4 bonobogemeenschappen in het wild, leverde in 15 chimpanseegroepen minstens 152 doden ten gevolge van conflicten met soortgenoten op, terwijl bij de bonobo’s maar één dode te betreuren viel. In 92 procent waren mannen de aanvallers en in 72 procent de slachtoffers; 66 procent betrof botsingen tussen verschillende groepen en gemiddeld waren er acht keer zoveel aanvallers als slachtoffers bij de confrontaties. Vooral jonge, niet gespeende dieren werden gedood.

De slotconclusie van de onderzoekers: dodelijke schermutselingen ontstaan vooral tussen rivaliserende groepen, en dan vooral wanneer een van de groepen – de aanvallers – een overweldigende meerderheid aan individuen telt. Het regelmatig geuite vermoeden dat menselijke invloeden als ontbossing, onrust en jacht de oorzaak van het geweld zouden zijn lijkt niet van toepassing (Lethal aggression in Pan is better explained by adaptive strategies than human impacts; Michael L. Wilson et al; Nature, Vol 513, pag. 414, 18 Sept. 2014)

Bij Afrikaanse krijgers op het oorlogspad zien we vaak een opvallende uitmonstering, vooral bij de hoofdman. Ook Europese krijgers waren een eeuw geleden veelal nog uitgedost in een in het oogspringende uitmonstering en liepen (bewust of onbewust?) een niet gering risico te worden gedood. Wat maakte dat nog slechts enkele decennia voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog soldaten als ‘sitting ducks’ elkaar op klaarlichte dag op het slagveld in linie, rechtop gaand of te paard, tegemoet marcheerden dan wel galoppeerden, uitgedost in uniformen voorzien van met de omgeving fel contrasterend scharlakenrood, hemelsblauw, smetteloos wit en glinsterend goud. De verschillende naties, vorsten of veldheren voerden daarnaast hun eigen wapperende pluimen en capes, reusachtige kolbakken, met goudgegalonneerde tressen en andere uniformversierselen, soms in samenhang met glimmend gepoetste kurassen en metalen hoofddeksels. Hoe hoger in rang des te uitbundiger en meer opvallend de uniformen en versierselen.

Het gebruik van kleurrijke uniformen en andere uitbundige militaire uitmonstering en versierselen in vroeger eeuwen is ongetwijfeld terug te voeren op het tot expressie brengen van de status van de vorst, veldheer of drager. Maar vooral was natuurlijk de herkenbaarheid van de eigen en de vijandelijke troepen van belang gezien de uiterst beperkte communicatiemogelijkheden ten behoeve van de bevelvoering.

Pas in de loop van de Eerste Wereldoorlog treffen we voor het eerst ‘Feldgrau’ op het slagveld aan, enige decennia later resulterend in bij het oorlogsgebied behorende camouflage-uniformen met bijpassende hoofddeksels, gezicht- en voertuigbeschildering. De Engelse en Duitse koloniale troepen hadden al eerder de voordelen van de onopvallende kaki-kleurige gevechtskleding onderkend.

“Laten we vooral niet vergeten, dat we nog behept en beladen zijn met, en gestuurd worden door, oeroude psychologische mechanismen die voor het overleven van levensbelang waren.”

Vanaf 1915 werd daarom Engelse frontofficieren aangeraden – later bevolen – de rangonderscheidingstekens niet meer op de mouw te dragen, maar minder zichtbaar op de schouder. Vijandelijke sluipschutters eisten een te hoge tol. Het advies werd echter door de échte ‘ijzervreters’ naar de prullenbak verwezen: het dragen van ‘funk pips’ of angststippen was in hun ogen iets voor angsthazen. Aan Duitse zijde kende men vergelijkbare gevoelens. De Nederlander Johan Texeira de Mattos was in Duitse krijgsdienst getreden en beleefde in de Slag bij Tannenberg (augustus 1914) zijn vuurdoop. Met de 1e Cavaleriedivisie stond hij tegenover een reusachtige overmacht van zes Russische divisies. Bij de eerste overvliegende granaten wilde hij zich bukken maar zijn eskadronscommandant Von Loesll snauwde hem toe: ‘Ein königlicher Preussischer Offizier bückt sich nie.’ (Bron: Vechten voor de keizer, Hans Olink; Historisch Nieuwsblad, pag. 54, juli/augustus, 2014)

Arnon Grunberg noteerde in NRC Handelsblad (2 november 2007), dat Afghaanse soldaten in hun strijd tegen de Taliban bij voorkeur in staande houding schieten. Liggend of geknield vuren is iets voor lafaards… Op het eerste gezicht misschien een historisch interessant en romantisch staaltje van risicovol gedrag en mannenmoed, maar bezien vanuit evolutionair psychologisch perspectief misschien niet geheel onverklaarbaar.

Inderdaad, onderzoek aan Amerikaanse oorlogsveteranen uit de Tweede Wereldoorlog liet zien dat dragers van dapperheidsonderscheidingen meer nakomelingen verwekten dan niet gedecoreerde veteranen. Vrouwen bleken de gedecoreerde oorlogshelden significant aantrekkelijker te vinden dan de niet gedecoreerde veteranen. Mannen vonden daarentegen gedecoreerde en niet gedecoreerde vrouwelijke veteranen even aantrekkelijk. (Bron: http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1090513815000239)

Jihadi’s, die tijdens gevechtsacties sneuvelen wordt een schitterend leven beloofd in het hiernamaals. De Koran vermeldt echter nergens het aantal van 72 maagden. Dat lijkt afkomstig van een wat vrij geïnterpreteerde uitspraak van de profeet Mohamed: “De kleinste beloning voor de mensen van het Paradijs is een plaats waar er 80.000 dienaren en 72 vrouwen zijn, waarboven een koepel staat die versierd is met parels, aquamarijn en robijn, zo breed als de afstand van Al-Jabiyyah (een voorstad van Damascus) tot Sna’a (Jemen).” (Tirdmidhi;

Het ‘Young Male Syndrom’

In de wetenschappelijke literatuur wordt in dit verband gesproken van het ‘young male syndrom’, het fenomeen dat jonge mannen geneigd zijn zich bezig te houden met allerlei riskante vormen van agressie, met de kans op verwonding en dood (Wilson en Daly, 1985). Na de pubertijd zien we een enorme stijging van de sterfte ten gevolge van geweld onder jonge mannen, met een piek rond het vijfentwintigste levensjaar. In de Verenigde Staten van Noord Amerika is in die periode de dood door geweld onder jonge mannen zes keer zo hoog als onder vrouwelijke leeftijd genoten.

Hoewel het ‘young male syndrom’ bij veel zoogdiersoorten wordt gezien, springt de mens er uit omdat hier ook de reputatie van de betrokkene in het geding is, een criterium of parameter met een lang aanhoudend effect op de positie van de bezitter er van. Wilson en Daly, die veel onderzoek hebben verricht in de VS, vonden dat het tonen van dapperheid bij gevaar – evenals het in gebreke blijven of het tonen van lafheid – een levenslang effect had op de reputatie, overleving en zijn succes bij de andere sekse.

De aanwezigheid van toeschouwers c.q. getuigen is hierbij van essentieel belang. Gebleken is ook dat het belangrijkste motief bij het bedrijven van geweld is: het verdedigen van de plaats in de hiërarchie, status, reputatie en eer in de eigen leeftijdsgroep. Dergelijke zaken worden van belang geacht in de oorspronkelijke kleinschalige stamverbanden waarin onze soort ooit figureerde en in veel gebieden nog steeds opereert: verlies van status en reputatie kan ernstige gevolgen hebben als het gaat om overleven en voortplantingssucces. Anderzijds houdt ook het verdedigen van de eigen positie in de hiërarchie, reputatie en status risico’s in.

Laten we vooral niet vergeten, dat we nog behept en beladen zijn met, en gestuurd worden door, oeroude psychologische mechanismen die voor het overleven van levensbelang waren. Het feit dat de wereld er sinds enkele generaties anders uit ziet maakt niet direct dat we ons ook hebben aangepast een de nieuwe situatie.

800px-The_Qianlong_Emperor_in_Ceremonial_Armour_on_HorsebackBijzonder in dit verband is ook de bevinding dat, naarmate het percentage 15 tot 29 jarigen in een populatie hoger is in relatie tot het aantal mannen van 30 jaar en ouder, de sterfte door geweldsmisdrijven hoger is (Mesquida and Wiener, 1996). Evolutionair psychologisch niet onverklaarbaar, naarmate het percentage oudere mannen hoger is, nemen deze een relatief groter deel van de beschikbare rijkdom aan bezittingen en vrouwen voor hun rekening en zal de competitie om de resterende ‘resources’ toenemen. En niet alleen wordt de competitie aangegaan met leeftijdgenoten, georganiseerd geweld van de jeugdige ‘haves’ tegen de oudere ‘have nots’ biedt de mogelijkheid tot het tonen van dapperheid, vergroten van prestige en bezit, en dus het verkrijgen van betere perspectieven op de ‘huwelijksmarkt’.

Wilson en Daly (1985) constateerden in Detroit dat onder zowel de daders als slachtoffers – zonder naar de leeftijd te kijken – werkloze en ongehuwde mannen ruim oververtegenwoordigd waren. De conclusie die zij trokken is, dat het ontberen van bezit en geen middelen van bestaan hebben, zaken zijn die in hoge mate positief gecorreleerd zijn met geweldsdelicten, de dood ten gevolge hebben. Gevonden werd ook dat dit speciaal het geval is bij jonge mannen die nieuw (aangekomen) zijn en nog niet vertrouwd zijn met de manier van het verwerven van status en partners.

Gebleken is dat, of het nu gaat om conflicten tussen groepen, die nog in hun oorspronkelijke stamverband leven, of tussen bendes in getto’s en andere ‘no go areas’ – in feite ook gewone stammenoorlogen – de winnaars en dan met name degenen die zich moedig hebben gedragen tijdens gewelddadige confrontaties, ruimhartig worden uitgenodigd tot seksueel contact. Dat laatste wordt wel beschouwd als de hoofddoelstelling van het aangaan van een gewelddadige confrontatie (Tooby and Cosmides, 1988). Een schitterende illustratie van het hiervoor gestelde vinden we in het onderzoek van de antropoloog Chagnon aan de Yanamamo-indianen in het grensgebied tussen Brazilië en Venezuela. Hij ontdekte dat sommige mannen samenleefden met meer vrouwen dan gemiddeld en ook meer nakomelingen hadden verwekt. Nader onderzoek leerde dat deze mannen een reputatie als onverschrokken krijger bezaten.

Het zou interessant zijn vergelijkbare studies te verrichten aan Hells Angels en andere criminele motorbendes.

~ Maarten Frankenhuis
Oud-directeur Artis en auteur van het boek Overleven in de dierentuin

Boek: De oorlog heeft geen vrouwengezicht

Bronnen

– Evolutionary Psychology; David M. Buss, Pearson Publ., Boston, 2004
– Ceremonial Uniforms of the World, Jack Cassin-Scott and John Fabb; Stephen Hope Books, London, 1973
Uniformen, Spiegels van hun tijd, H. Toorenvliet; De Bataafsche Leeuw, Amsterdam, 2001
– Lust for danger, Klaus Manhart, The Scientific Mind, vol 16, nr. 3, 2005
– Tooby, J. & Cosmides, L., The evolution of war and its cognitive foundations. Institute for Evolutionary Studies Technical Report #88-1, 1988
– Margo Wilson and Martin Daly; Competitiveness, Risk Taking, and Violence: The Young Male Syndrome Ethology and Sociobiology 6: 59-73 (1985)
×