Nederlandse arbeidsmigranten
Mijn grootvader Cornelis Broertjes werkte van 1900 tot 1922 bij de staalfabrikant Thyssen in Mülheim an der Ruhr, een stad bij Oberhausen in het Ruhrgebied. Hij raakte er bevriend met een collega, Pieter den Blanken, die hem tijdens een vakantie in Amsterdam voorstelde aan zijn zuster Anna. Anna besloot met Cornelis mee te gaan naar Duitsland. De familie was het er helemaal niet mee eens en de vrienden in de Amsterdamse Jordaan drongen erop aan dat ze er vanaf zou zien, maar Anna zei:
Waar mijn brood is, is mijn vaderland.
…en zij stapte in de trein. Mijn grootouders trouwden in Mülheim in 1911. De uitspraak van mijn oma werd de titel van mijn boek, dat niet alleen gaat over de geschiedenis van mijn familie, maar ook over andere Nederlandse arbeidsmigranten, die hun heil zochten in het buurland.
Industrialisatie in Duitsland
Vanaf ongeveer 1870 maakte de industrie in Duitsland een onvoorstelbare ontwikkeling door. In het Ruhrgebied groeiden de staalbedrijven uit tot ondernemingen met een gigantische productiviteit en duizenden arbeidskrachten, waaronder veel buitenlandse arbeiders, uit onder andere Polen, Italië en Oostenrijk en ook uit Nederland, vooral uit de grensprovincies en het noorden van het land. De export verdubbelde en het spoorwegnet werd uitgebreid. In de Stammbücher, de boeken in de bedrijfsarchieven van Mannesmann en Thyssen, waar alle werknemers in werden geschreven, heb ik gegevens gevonden van heel veel Nederlanders. Bij Krupp, de grote staal- en munitiefabrikant, die niet voor niets de ‘kanonnenkoning’ werd genoemd, werden ook heel veel Nederlanders ingeschreven. Hun namen staan op kaarten in een grote ladekast in de kelder van de firma Krupp in villa Hügel in Essen, maar dit archief is helaas niet toegankelijk.
Er waren ook kleinere bedrijven en er was werk bij de gemeenten, bijvoorbeeld in de bouw of bij het onderhoud van wegen. De staalfabrieken oefenden aantrekkingskracht uit op arbeiders op het platteland waardoor de Duitse boeren ook arbeidskrachten te kort kwamen; paardenknechten, bietenrooiers en vooral veel melkers. De beste melkers kwamen uit Friesland. Zij waren zeer geliefd in Duitsland.
Agentschappen en arbeidsbeurzen
De boeren hielden geen Stammbücher bij. Voor gegevens over landarbeiders zijn we aangewezen op andere bronnen, stads- en streekarchieven en het Nationaal Archief. Een hele belangrijke bron van informatie zijn de kranten, bijvoorbeeld de Leeuwarder Courant, waar heel veel advertenties in staan van bemiddelaars, agenten, die op zoek waren naar landarbeiders voor de Duitse landbouwbedrijven. Miljoenen krantenpagina’s zijn in de afgelopen jaren gedigitaliseerd door de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Stel je voor dat je al die oude kranten zou moeten doornemen met de hand! In de loop van de jaren werden er ook arbeidsbureaus opgericht, die arbeiders bemiddelden in Nederland en in het buitenland. In het Ruhrgebied werd een Nederlandse arbeidsbeurs opgericht. Jarenlang bemiddelde de beurs vanuit Oberhausen, zowel industrie- als landarbeiders, maar het archief is verloren gegaan door bombardementen in de oorlog.
Nederlandse arbeidsmigranten in het Ruhrgebied
‘Waar mijn brood is, is mijn vaderland’ is het resultaat van een uitvoerige studie, niet alleen naar de motivatie van de Nederlandse arbeiders te gaan werken in Duitsland, maar ook naar de verschillende aspecten van het dagelijkse leven in een vreemd land. De geschiedenis van deze groep migranten geeft een beeld van het leven in een tijd waarin er nog geen sprake was van een verzorgingsstaat én van de Nederlandse en de Duitse migratiepolitiek.
De wijze waarop de Nederlandse arbeiders reageerden op de levensomstandigheden en de gewoontes en gebruiken in een vreemd land kan inzicht geven in de problemen waar alle migranten mee te maken krijgen en de manier waarop zij daarmee omgaan. Ook Nederlanders waren soms genoodzaakt op zoek te gaan naar een beter leven in een ander land. Wij spreken wel eens over economische vluchtelingen als we het over mensen hebben die hun land zijn ontvlucht gedwongen door armoede. In België worden het ‘miserie-vluchtelingen’ genoemd. De Nederlandse arbeidsmigranten waren geen vluchtelingen, maar zij werden soms wel door miserie (ellende) gedreven, want de armoede was in de tijd voor de Tweede Wereldoorlog echt heel erg groot. Natuurlijk waren er ook arbeiders, die wel werk hadden en soms ook een redelijk bestaan in hun eigen land, maar toch de grens over gingen op zoek naar een beter leven, maar er waren ook altijd werklozen, die niet veel steun kregen.
Was het leven in Duitsland beter? Niet altijd. In oorlogstijd en in tijden van crises was hier ook sprake van werkloosheid en van inflatie, waardoor het geld zo weinig waard was, dat je er bijna niets voor kon kopen. Op het platteland was het leven meestal beter omdat er niet alleen in geld maar ook in natura werd betaald, aardappelen, melk en dergelijke.
De Nazi-tijd
Hoewel Nederlanders geen dwangarbeiders waren in de tijd tussen 1900 en 1940, konden zij soms niet anders dan een baan in Duitsland aanvaarden. Als je geen werk meer hebt en ook geen uitkering meer krijgt, dan is er niet veel keus. De regering was van mening, dat werklozen, die afhankelijk waren van de steun, een bedrag waar je met grote moeite van in leven kon blijven, een baan over de grens niet mochten weigeren, ook niet in de tijd van de dictatuur van Hitler, die in 1933 aan de macht kwam. Tegenstanders van het naziregime weigerden soms wel, maar dat werd niet altijd geaccepteerd. Het hing van het beleid van de plaats waar zij woonden af en dat was verschillend.
In sommige gemeentes kregen weigeraars geen steun meer. Amsterdam was heel mild, maar die stad lag dan ook ver van de grens. Voor arbeiders uit de grensgemeenten was het al heel gewoon om te werken over de grens. Sommigen gingen op een dag heen en weer. Anderen kwam in de weekenden of om het weekend thuis. Nederlandse arbeidsmigranten hadden in Duitsland uiteraard geen vrijheid van meningsuiting. Kritiek leveren op het regime was levensgevaarlijk.
Integratie en remigratie
Integratie kost tijd. Dat geldt voor alle migranten en dus ook voor de Nederlanders in het Ruhrgebied. Kennis van de wijze waarop de Nederlandse arbeiders reageerden op de gewoontes en gebruiken in een vreemd land kan inzicht geven in de problemen waar alle migranten mee te maken krijgen en de wijze waarop ze daarmee omgaan. Nederlanders werden lid van Nederlandse verenigingen, klaagden over het Duitse eten, hadden soms een taalprobleem en heimwee. Nederlandse feesten werden gevierd, zoals Koninginnedag en Sinterklaas. De verzuiling, het bij elkaar blijven van bepaalde groepen op grond van godsdienst of ideologie, die voor Nederland zo kenmerkend was, hield in de migrantengemeenschap stand. Er waren Nederlanders die terugkeerden naar het vaderland, zoals mijn grootouders met hun dochtertje, mijn moeder, in 1922. Er waren ook Nederlanders die in Duitsland bleven. Als zij zelf niet integreerden dan geldt dat toch wel voor hun kinderen en zeker hun kleinkinderen.
Sommige Nederlanders die werkloos werden in Duitsland, kregen steun van de Nederlandse overheid om te voorkomen dat ze naar Nederland terugkeerden waar ook geen werk en vooral geen huisvesting was. Het gaat om een groot aantal, maar er waren ook hulpbehoevenden die werden gedwongen terug te keren. Het archief van de grenscommissariaten in het RHCL in Maastricht geeft hierover veel informatie, waaruit is op te maken hoe slecht de levensomstandigheden vaak waren en hoe de autoriteiten hiermee omgingen. Voor Nederlandse arbeiders in het tijdvak dat wordt beschreven in mijn boek, was het leven zowel in Nederland als in het nieuwe ‘vaderland’ niet gemakkelijk. Het is het verhaal van gewone mensen die niet tot de elite behoorden.