Dark
Light

Paul Splingaerd – Van vondeling tot mandarijn

‘De Belgische Marco Polo’
Auteur:
9 minuten leestijd
Paul Splingaerd geportretteerd in mandarijnen-tenue.
Paul Splingaerd geportretteerd in mandarijnen-tenue.

Hij schopte het als Belg tot mandarijn in China. Ruim honderdvijftig jaar geleden vertrok hij met missionarissen en begeleidde geoloog Von Richthofen als tolk door dit vrijwel onverkende land, waar buitenlanders werden aangezien als barbaarse ‘duivels’. Paul Splingaerd (1842-1906) handelde in wol, was douane-inspecteur, verrichtte operaties en hielp koning Leopold II de aanleg van de Peking-Hankou spoorlijn binnen te slepen. Niet slecht voor een vondeling…

Paul was een kind van de trommel. Ongehuwde moeders konden hun baby in een vondelingenschuif achterlaten, waarna zo’n ‘enfant de la patrie’ grootgebracht werd door de Openbare Onderstand. Paul werd geadopteerd door een boerenfamilie in Ottenburg en bezocht school als hij op het land gemist kon worden. Dit is te lezen in The Belgian mandarin, Paul Splingaerd (2008), geschreven door achterkleindochter Anne Splingaerd-Megowan.

Paul Splingaerd gefotografeerd in mandarijnen tenue.
Paul Splingaerd gefotografeerd in mandarijnen tenue.
Als eenentwintigjarige leerde Paul tijdens zijn dienstplicht aalmoezenier Theophile Verbist kennen. Deze ging vanuit de Congregatie van het Onbevlekte Hart in Scheut (Anderlecht) augustus 1865 met drie andere missionarissen, waaronder de Nederlandse priester Ferdinand Hamer, een missie opzetten in Mongolië. Paul ging als leek mee. Volgens Verbist was hij ‘kundig en koen’ en wist hij ‘raad met alles’. Dat Paul geen familie had, maakte zo’n ver verblijf wellicht ook minder zwaar. Voor vertrek werd een mis opgedragen en in Rome ontving paus Pius IX hen in audiëntie. Paul schreef: ‘Hij heeft ons gesproken wel zeventig minuten en gelachen gely een jong mensch.’

Vanaf het in aanleg zijnde Suezkanaal reisden ze met stoomschip Imperatrice naar Sri Lanka. Onderweg leerde Paul Chinees van de bemanning en in Shanghai aangekomen, deden ze hun eerste indrukken op van de geluiden, geuren en kleuren in het drukke Chinese stadsleven. Hoewel hun bagage niet aangekomen was, besloten ze voor de winter door te reizen, mede omdat er ziekte-epidemieën in Shanghai heersten. Om minder bekijks te trekken, droegen ze Chinese kleren en lieten hun hoofden kaalscheren, op een lok na, waar een paardenstaart ingevlochten werd.

Paul nam de Chinese naam Lin Fuchen aan (Fuchen: hij, in dienst van ambtenaren). Ze reisden in draagstoelen langs de Grote Muur en vanaf Mongolië naar Xiwanzi (1200 inwoners, vrijwel allemaal christenen). Paul werd er manusje-van-alles, ‘werkte harder dan drie Chinezen’ en ging, zo schreef Verbist, ‘tot op de tanden gewapend’ naar Tianjin terug om Belgisch missiegeld op te halen.

Geograaf Von Richthofen

Hij zou twee jaar in deze geïsoleerde missiepost blijven (bij een hard klimaat, tot -20 graden in de winter). Paul snoeide fruitbomen, schilderde, timmerde, metselde een broodoven en brouwde bier. Begin 1868 ging Verbist op inspectietocht door het missiegebied, maar liep tyfus op en overleed. Paul besloot te vertrekken naar Peking, vanwaar hij Duitse goederenkaravanen escorteerde. Al tijdens de eerste tocht richtte een Russische koopman zijn pistool op hem, waarna Paul hem doodde met zijn zwaard. Hij werd door een Franse rechtbank in Peking vrijgesproken vanwege zelfverdediging.

Paul Splingaerd geportretteerd in mandarijnen-tenue.
Paul Splingaerd geportretteerd in mandarijnen-tenue.
Via de Duitse afvaardiging leerde hij de beroemde, vijfendertigjarige geoloog/geograaf Ferdinand von Richthofen kennen (die overigens de term ‘Zijderoute’ als eerste bezigde). Hij zocht in 1869 een gids om lokale flora, fauna en waardevolle mineralen in kaart te brengen. In zijn Tagebucher Aus China schreef hij dat Splingaerd de Chinese taal had geleerd ‘als een kind, zonder enige systematiek en slechts door in de praktijk toe te passen.’ Hij vond hem ‘de waardevolste en meest geschikte man om in China tegen te komen’, omdat Paul mineralen hielp zoeken, een tactische onderhandelaar bleek, de kas beheerde en een goede bergbeklimmer en jager was. Hij ontdekte tevens enkele nieuwe plantensoorten en zijn jachtkunst kwam van pas bij het verzamelen van vogels en andere dieren.

Toen ze een reistraject in draagstoelen aflegden, bleken de dragers op een gegeven moment verdwenen. Splingaerd vond ze in een naburig dorp terug in een opiumkit.

Hij trof hen aan, liggend op de grond bij hun pijpen, brak de pijpen en opiumhouders, schold hen uit en voerde hen, zijn jachtgeweer op hen gericht, als misdadigers mee terug.

In 1870 merkten Splingaerd en Von Richthofen meer vijandelijkheden tegenover buitenlanders op, mede nadat een Franse consul op twee Chinese magistraten had geschoten. Twee jaar later werden ze bij Chendu aangevallen, waarbij Paul door te dreigen met een (leeg) pistool zijn medereizigers redde. Na tweeënveertig maanden reizen (elf van de achttien Chinese provincies bezoekend) kon Von Richthofen uitgebreid rapporteren over de minerale rijkdom van het Hemelse Rijk. Hij schreef: ‘Het ging me werkelijk aan het hart van deze trouwe, eerlijke ziel te scheiden.’

Paul vertrok in 1872 naar Kalgan, waar hij een pelshandel begon met een Duitse vennoot, Grössel. Ze kochten zestig kamelen, brachten blikvoedsel, tabak, drank, kaarsen en suiker naar Mongoolse veehouders om met wol en kameelhaar terug te keren. Onderweg werd geslapen in yurts en herbergen, in natura vergoed met kamelenmest, die zongedroogd als stookmateriaal voor kachels diende.

Selfmade dokter

Omdat Paul niet celibatair leefde, voelden bevriende Scheut-missionarissen zich geroepen hem te redden met een jonge Chinese novice, werkend in een weeshuis. Deze Catherine reageerde aanvankelijk met de woorden: ‘Ik ben niet in het klooster getreden om te trouwen…’ Uiteindelijk kregen de twee echter dertien kinderen en adopteerden twee jongetjes.

Catherine Splingaerd gefotografeerd in Chinese kledij.
Catherine Splingaerd gefotografeerd in Chinese kledij.
In 1881 benoemde de progressieve onderkoning Li-Hongzhang, die Paul kende via Von Richthofen, hem tot hoofd van de keizerlijke douane in Suzhou, langs de zijderoute. Hij woonde als mandarijn (hoofd van een district of overheidsinstantie) in een villa en hielp er een missievestiging opzetten (met als voordeel dat Catherine en hun kinderen in een beschermde omgeving leefden als hij reisde). Eén kamer richtten ze als kapel in, een andere als gratis kliniek voor alle bevolkingslagen met Paul als ‘selfmade’ dokter (zo opereerde hij een lama met een gebroken schouderblad).

Een pokken vaccinatiecentrum in hun tuinhuisje was geliefd bij de lokale bevolking, omdat vrouwen zo geen pokdalige huid meer opliepen. En passant doopte hij honderden Chinese kinderen. Tijdens zijn vijftienjarige verblijf in Suzhou schonk de dankbare bevolking hem een ‘erescherm’, nog te zien op een foto, achter hem en Catherine. De bezoekende Russische geoloog Obroutchev beschreef:

Na het diner organiseerde onze gastheer vermaak: een sprinkhanengevecht, een populaire hobby die in China veel wordt beoefend.

Nadat hij in 1894 was overgeplaatst, werkte Paul voor Li Hongzhang aan de exploitatie van een kolenmijn. Li werd vervolgens door koning Leopold II uitgenodigd in België te praten over kolenmijn-concessies en Paul speelde een cruciale rol bij onderhandelingen over de aanleg van de spoorlijn Peking-Hankou. Toen Li de Belgische delegatie zei: ‘Jullie vertegenwoordigen zo’n minuscuul landje. Waarom zou ik met jullie in zee gaan?’, antwoorde Splingaerd:

Inderdaad, excellentie. U kunt België vergelijken met het juweel op uw mandarijnen hoed; die mag dan klein zijn, maar is van grote waarde. Hetzelfde gaat op voor mijn land.

De Belgen wonnen van concurrenten Amerika, Rusland en Engeland. Splingaerd werd hiervoor geridderd, waarop ook Li hem een hogere mandarijnen rang verleende.

Het gezin Splingaerd, gefotografeerd in 1896
Het gezin Splingaerd, gefotografeerd in 1896

Bokseropstand

De verlichte jonge keizer Guangxu vaardigde in 1898 de ‘Honderd Daagse pro Westerse Hervorming’ uit (vrije pers, industrie- en landbouwhervormingen). Maar zijn tante, keizerin Cixi, legde hem huisarrest op en hitste de bevolking op tegen buitenlanders, wat uitmondde in de Bokseropstand. In deze periode reisde Paul vanwege een Belgische onderzoeksmissie in de provincie Kansu, begeleid door zijn negentienjarige zoon Remy en Belgische onderzoekers. Onderweg, in een Scheut-missiepost, werd Paul ‘s nachts wakker door tumult: één van de Belgen ranselde een bediende met een stok af. Toen Paul ingreep, keerde de Belg zich tegen hem.

Achteraf verzorgde Paul een gapende hoofdwond van de bediende. Tijdens die reis (ruim duizend kilometer) kwamen lastdieren om, kregen ze amper toestemming onderzoek te verrichten en wist Paul de Belgen vervolgens veilig uit China te loodsen. Hij kreeg tijdens diezelfde trip een telegram: Peking had bevolen alle westerlingen te onteigenen en te doden. Vrienden, waaronder bisschop Hamer, waarmee hij naar China was gereisd, kwamen daarbij om. Paul’s zoon Alphonse gaf leiding aan het verzet van drieduizend gelovigen, verschanst in een kerk in Peking, die uiteindelijk werden bevrijd door een internationale troepenmacht. Korte tijd later werd de Bokseropstand beëindigd met een overeenkomst tussen Chinese machthebbers en vertegenwoordigers van elf westerse landen, waaronder België en Nederland.

‘Weg met de Westerse duivels’
‘Weg met de Westerse duivels’ (gravure uit 1891, waarop de toen heersende xenofobie duidelijk wordt geïllustreerd).

Om in Mongolië de rust te herstellen, werd Paul benoemd tot brigadegeneraal. Het toenmalige hoofd van Scheut schreef in een aanbevelingsbrief voor een onderscheiding aan de Heilige Stoel:

Ik weet geen andere Europeaan die beter is in het onderhandelen met de Chinezen.

Tijdens een reis in 1902, waarbij hij plaatselijk schadeloosstellingen moest regelen voor christenen, werd de inmiddels bejaarde Paul met zijn lijfwacht overvallen door een twintigtal rovers. Hij overmande ze en voerde hen af, onder gejuich van de lokale bevolking. Toen vijf van hen onderweg probeerden te vluchten, ging Paul er te paard achteraan en wist hen terug te brengen. De Chinese gouverneur Peng in Lanzhou vroeg Paul een water- en rioolsysteem aan te leggen, evenals een brug over de Gele Rivier, die een gammele pontonbrug moest vervangen. Peng had zelf gezien dat in Europa stabiele bruggen werden gebouwd. Paul moest bovendien in België hoog opgeleid personeel werven voor door hem te initiëren textiel- en suikerfabrieken en de winning van olie en mineralen.

Bronzen beeld van Verbist voor de congregatie in Scheut.
Bronzen beeld van Verbist voor de congregatie in Scheut. – Foto: Lex Veldhoen
Samen met zoon Jean-Baptiste arriveerde hij (na veertig jaar afwezigheid) begin 1906 in Antwerpen. België was gemoderniseerd; de roodbaardige Paul trok grote belangstelling in zijn lange ceremoniële, geborduurde mandarijnen-tenue met zijden ondergewaad, een hoed met vossenstaart en zijn gevolg. Een arts stelde diabetes, bloedarmoede, darmaandoeningen en reuma vast. Paul zelf klaagde in brieven over vermoeidheid:

Zelfs als ze me zouden aanbieden keizer van China te worden, zou ik het afslaan.

Een audiëntie bij de Belgische koning werd geweigerd; wel ondernam hij op Catherine’s aandringen een pelgrimstocht naar Lourdes. Vijf maanden later keerde hij terug met een groep Belgische ingenieurs, in Shanghai enkele dochters bezoekend. Een arts drong op ziekenhuisopname aan, maar Paul reisde vanaf Peking met Catherine en twee dochters door naar Lanzhou.

Zijn toestand verslechterde door de hobbelige wegen, reizend in een ezelwagen zonder vering. Onderweg werd hij opgenomen in een Franciscaner ziekenhuis. Alphonse droeg hij op de ingenieurs verder te begeleiden, waarna hij eind september 1906 op 64-jarige leeftijd overleed. Hij werd begraven in Peking. Catherine overleed in 1918. Tijdens de culturele revolutie (1966-1976) werd hun praalgraf verwoest. Alphonse wist een textiel-, zeep- en kaarsenfabriek op te starten en in 1909 werd de eerste metalen brug over de Gele Rivier ingewijd, weliswaar door een Duitse firma gebouwd.

De kleurig bewerkte sarcofaag met de overblijfselen van Verbist in de kapelcrypte van Scheut.
De kleurig bewerkte sarcofaag met de overblijfselen van Verbist in de kapelcrypte van Scheut. – Foto: Lex Veldhoen

Kleurige sarcofaag in Anderlecht

Tijdens een bezoek aan het missiehuis in Scheut enkele enkele jaren geleden valt op het voorterrein een bronzen beeld op van Verbist. Pater Jean-Pierre Bénit, die me ontvangt, was zelf lange tijd missionaris. Op de tweede verdieping was tot voor kort het Chinese museum, om familieleden te tonen waar hun dierbaren leefden. Bénit:

Er waren onder andere kleine houten schoentjes tentoongesteld; de voeten van Chinese vrouwen werden toen nog ingebonden.

Het bot van een bovenarm van Hamer als relikwie in een vitrine in de kapelcrypte.
Het bot van een bovenarm van Hamer als relikwie in een vitrine in de kapelcrypte. – Foto: Lex Veldhoen

Er komt een algemener museum voor in de plaats. Bénit toont de eregalerij met grote zwart-wit portretten van alle missionarissen: ‘In China hebben 600 paters gewerkt, totdat de Communisten kwamen. Er werken nog 800 Scheutisten wereldwijd; niet meer uit België en Nederland, wel uit Kameroen, Haïti, Filipijnen en Congo.’ We dalen af naar de kapelcrypte met een Chinese sarcofaag. Bénit: ‘De stichter was begraven door vrienden, maar in 1931 hebben ze zijn botten opgegraven en in deze sarcofaag hier gebracht.’ Hij vertaalt zonder enige moeite Chinese schrifttekens op de kleurige ebbenhouten kist. In een vitrine ligt in een glazen koker een relikwie: het bot van een bovenarm van Ferdinand Hamer, tijdens de Boksersopstand vermoord.

Splingaerd’s profiel in cortenstaal voor de kerk in Ottenburg.
Splingaerd’s profiel in cortenstaal voor de kerk in Ottenburg. – Foto: Lex Veldhoen
Ten zuidoosten van Brussel, in Ottenburg, staat een gedenkteken voor de kerk. In een plaat cortenstaal is Splingaerd’s profiel (met Chinees hoofddeksel) levensgroot uit gestanst. Zo is deze vondeling ook hier aan de vergetelheid ontrukt. Civiel ingenieur Charles Lagrange werkte een tijdlang in Shanghai voor oliemaatschappij Total, hoorde over Splingaerd en organiseerde in 2017 een tentoonstelling in het Brusselse Universiteitsmuseum. Hij vertelt: ‘Bij de opening waren twaalf nazaten vanuit de hele wereld overgekomen.’

Splingaerd werd na zijn dood betiteld als de Belgische Marco Polo door bisschop Hubert Otto, die in een In Memoriam schreef: ‘…zonder ooit geneeskunde te hebben gestudeerd, volbracht hij door zijn talent en vaste hand operaties, waarvoor een chirurg zou hebben stilgestaan’. Volgens Josef Spae, in de inleiding van zijn biografie Mandarijn Paul Splingaerd (1986) heeft hij honderden Chinese levens gered.

Boek: The Belgian Mandarin

Lex Veldhoen is journalist en auteur van diverse boeken en uitgaves. Hij schreef en schrijft onder meer voor NRC-Handelsblad, Trouw, HP-De Tijd en het Parool. Zijn specialisaties zijn biografieën, reisverhalen en de onderwerpen India, België, Kunst, wetenschap en techniek. Zie ook zijn website lexveldhoen.nl.

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×