Bij een oorlogsmonument in Eindhoven werd onlangs geconstateerd dat er namen opstonden van 22 mensen die met de bezetter hebben gecollaboreerd, onder wie SS’ers en NSB’ers. Met een oorlogsmonument op de Haarlemse Dreef eert de gemeente Haarlem vijftien gefusilleerde ’verzetsstrijders’, maar slechts tien daarvan zaten echt in het verzet. De andere die uit de gevangenis werden gesleurd waren grote en kleine criminelen. Maar ook zij verdienden het niet te worden vermoord door de Duitsers.
Bij de onthulling van het monument aan de Dreef op 7 maart 1949 werd door de voorzitter van het Comité Dreef Monument een toespraak gehouden, waarin hij memoreerde hoe de vijftien mannen ’volkomen willekeurig’ uit de gevangenis aan de Weteringschans waren gehaald. Dit als een represaille voor de door Hannie Schaft en Truus Oversteegen gepleegde aanslag op opperwachtmeester der Staatspolitie Willem Zirkzee en voor een aanslag op Hans Albin Rauter, die werd uitgevoerd door andere verzetsstrijders.
Op 7 maart 1945 werden de vijftien mannen, van wie de jongste negentien jaar was en de oudste zesenveertig, op de Haarlemse Dreef voor een schuilkelder gefusilleerd, waarbij het publiek moest toekijken. Het slachtoffergetal vijftien was niet willekeurig. Voor elke gedode Nederlandse medewerker werden vijf en voor elke gedode Duitser tien Todeskanditaten uit het Huis van Bewaring aan de Weteringschans in Amsterdam gehaald. De fusillade stond onder leiding van commandant Johan Stöver, die het na de oorlog in het Scheveningse Oranjehotel niet best heeft gehad; hij werd met de kolf van een machinepistool tot bloedens toe geslagen, kreeg geen lepel om zijn voedsel naar binnen te werken zodat hij dat met een tandenborstel probeerde te doen en toen hij om een geestelijke vroeg kreeg hij het antwoord:
’De Duitsers hebben geen God’.
Koninklijk Huis
Bekend is het verhaal van de Duitse generaal die tijdens de fusillade met zijn auto langskwam en die zich, nadat hij had gevraagd wat er aan de hand was, snel uit de voeten maakte. In de verhalen daarover wordt de indruk gewekt dat die officier de gruwelen niet kon aanzien. Een man die uitstekend is ingevoerd in deze materie, schreef hierover:
’Dat mag misschien zo zijn geweest, maar er was misschien ook nog een andere reden: als hoogste aanwezige militair werd hij geacht eventueel de genadeschoten te geven en daarmee zou hij dan aan de executie hebben meegewerkt. Hij kon dan naderhand door een rechter schuldig worden bevonden aan een misdaad. Dat moet die generaal met ridderkruis zich ter plekke hebben gerealiseerd.’
Toen de onthulling van het monument aan de Haarlemse Dreef plaatsvond, was daarbij geen enkel lid van het Koninklijk Huis aanwezig. En ook de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen liet het afweten. Ze hadden een keurige uitnodiging gehad van het Comité Dreef Monument, maar koningin Wilhelmina, prins Bernhard en prinses Juliana hadden in een briefje laten weten dat ze de onthulling niet konden bijwonen. Hadden ze prangende bezigheden elders of was hier wat anders aan de hand?
Rovers
Een van de Nederlanders die deelnamen aan de executie is Bernardus Maria Swagers: hij was werkzaam bij de zogenaamde Wachtzug in Amsterdam en moest zich later verantwoorden voor zijn daden bij de Politieke Recherche Dienst. Swagers verklaarde:
’Het personeel van de Wachtzug werd om beurten aangewezen om deel te nemen aan de executies van zogenaamde terroristen, en ook wel anderen die met illegaal werk niets te maken hadden, dus doodgewone rovers. Mensen die op eigen gelegenheid voor illegaal werker gingen spelen.’
We moeten die Swagers niet al te veel vertrouwen. Hij was een SS’er die van het Oostfront was teruggekomen en heeft nog eens aan zijn baas gevraagd of hij zijn eigen zwager mocht doodschieten, zo staat te lezen in zijn, bij het Nationaal Archief berustende, dossier uit het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging. Maar toch is die laatste opmerking over ’doodgewone rovers’ niet helemaal uit de lucht gegrepen. Dat blijkt uit informatie die wij kregen van Josine Oost, directrice van de Stichting 1940-1945. Ze citeert in een e-mail uit het vuistdikke boek De Eerebegraafplaats te Bloemendaal. Daarin staat een nogal schokkende mededeling over de gefusilleerde Johannes Albertus Marianus Rozekrans:
’Uit in 1948 verkregen informatie van de politie bleek dat Rozekrans en enkele anderen op 17 december 1944 en 18 en 20 januari 1945 door de Amsterdamse politie zijn gearresteerd op verdenking van diefstal, oplichting en het ten eigen bate plegen van meerdere gewapende roofovervallen’.
Zij werden na hun arrestatie overgeleverd aan de Sicherheitspolizei en overgebracht naar het huis van Bewaring aan de Amsterdamse Weteringschans. Je vraagt je hierbij af: zijn die Amsterdamse agenten tijdens de oorlog eigenlijk wel te vertrouwen geweest? Maar dan volgt in het citaat dat ons werd toegestuurd een mededeling, waaruit blijkt dat men toch wel behoorlijk zeker moet zijn geweest van Rozekrans’ criminele strapatsen. Er staat:
’Rozekrans werd in eerste instantie begraven op de Eerebegraafplaats Bloemendaal. Toen uit onderzoek bleek dat zijn gevangenschap in het Huis van Bewaring aan de Weteringschans geen verband hield met illegaal werk, werd zijn stoffelijk overschot opgegraven en op 27 oktober 1948 overgebracht naar de Algemene Begraafplaats in Bloemendaal. In oktober 1980 werd hij herbegraven op het Ereveld in Loenen.’
Waar hij vreemd genoeg nog steeds te boek staat als lid van het verzet. Maar niet alleen het geval Rozekrans wekt bevreemding. In het voornoemde boek staat ook nog iets over enkele andere gefusilleerden. Ook ’De Jager, de broers Oelschläger en Volkers zouden wegens diefstallen en het plegen van gewapende roofovervallen ten eigen bate zijn gearresteerd.’
Jaren dertig
Onderzoek in het archief van de Amsterdamse Arrondissementsrechtbank leverde op dat Willem de Jager zich al vanaf 1934 schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en respectievelijk tot zes maanden, tien maanden en één jaar en zes maanden gevangenisstraf werd veroordeeld. Bij de broers Oelschläger is het idem dito. Jacobus Cornelis Oelschläger staat al in 1930 voor de kinderrechter wegens verduistering en bouwt daarna een aanzienlijk strafblad op voor het in vereniging stelen van rijwielen, het stelen van sieraden en meer van dat soort zaken. Na al een jaar gezeten te hebben, krijgt hij in 1937 een straf van een jaar en zes maanden aan zijn broek. Zijn broer Jacobus Marinus volgt een eender traject. Hij komt terecht bij de reclassering. Dominee Sikkel schrijft in de jaren dertig dat Jacobus Marinus ’hoe langer hoe verder wegzakt in het moeras’. Hij noemt Amsterdam voor de verdachte een ’hoogst gevaarlijke stad’ en acht hem als hij daar blijft ’irreclassabel’.
Het past ons niet een oordeel over deze mannen uit te spreken. Niet vergeten moet worden dat zij de diefstallen pleegden in de jaren dertig, toen er een grote werkloosheid heerste en de muizen dood lagen voor de broodtrommel. Over Willem de Jager wordt in een dossier gezegd dat hij ’geen middelen van bestaan’ heeft en van de steun moet leven. Hij schrijft aan de rechtbankpresident.
’Ik ben verloofd en heb met mijn meisje gemeenschap gehad. Zij is al ruim drie maanden zwanger. Ik trek mij dit heel erg aan en zou graag in de gelegenheid worden gesteld om een huwelijk met haar aan te gaan voordat het kind geboren wordt.’
Duidelijk wordt dat de genoemde mannen uit stelen gingen omdat ze geen nagels hadden om aan hun gat te krabben. Voor wat zij deden, verdienden ze zeker niet te worden gefusilleerd. Ze werden ruw uit de gevangenis gesleurd en kregen net als de andere gefusilleerden vooraf geen enkele geestelijke bijstand. Enkele van hen staan nog steeds op het Ereveld in Loenen te boek als lid van het verzet en wellicht hebben zij dat ook in de oorlog gepleegd. Een alleen maar nette en brave man is misschien niet de meest geschikte figuur om een aanslag op een bevolkingsregister te plegen. Dan moet je toch een beetje avontuur in je bloed hebben.
Ruys
Als ze verzet hebben gepleegd, zouden wij de verhalen daarover graag willen lezen. Maar die zijn nergens opgetekend. We moeten het doen met die van de erkende verzetsstrijders. Zij staan met hun foto op de site van de Erebegraafplaats Loenen. Van de gefusilleerden met een vlekje op hun blazoen hebben we jammer genoeg geen foto weten te bemachtigen. Van de ’officiële’ verzetsstrijders pikken we er twee uit: Hugo Ruys en Willem Jiskoot. Mevrouw Ruys-Bavinck verloor tijdens de oorlog twee zonen en haar echtgenoot.
Op 23 oktober werd haar middelste zoon Herman Ruys in het Duingebied van Overveen gefusilleerd. Kort nadat haar andere zoon Hugo Ruys was aangehouden, werden zij en haar man gearresteerd. Hugo werd, zoals bekend, op de Dreef gefusilleerd voor zijn verzetswerk. De man van mevrouw Ruys werd naar Duitsland gedeporteerd en overleed daar op 5 april 1945. Nadat mevrouw Ruys op 22 april 1945 was vrijgelaten uit de gevangenis, bleek haar huis door de bezetter te zijn leeggeroofd. Een deel daarvan werd aangetroffen in de gebouwen van de Sicherheitspolizei aan de Apollolaan in Amsterdam. Na het vertrek van de Canadezen, die zich in dat gebouw aan de Apollolaan hadden gevestigd, bleken de goederen te zijn gestolen.
Mevrouw Ruys wilde geen cent vergoeding hebben van de materiële schade die ze had geleden. De moeder van Willem Jiskoot schreef na de onthulling van het monument aan de Dreef een brief aan het Comité.
’Het apart memoreren van mijn lieve jongen en van Huug Ruys zie ik als een eren in twee van de vele duizenden verzetsmenschen die hun leven feil hadden voor het vaderland. Mij is gezegd dat mijn zoon heeft geroepen: ’En tóch, leve de koningin!’ Dit typeert voor mij dat ondanks het onzegbaar vreeselijke zij het toch aankonden.’
De heer Wim van Vlijmen, een groot kenner inzake de Tweede Wereldoorlg, een man die altijd klaar stond om ons te helpen, schreef een aantal maanden voor zijn dood het volgende:
‘Een paar van de mensen op het monument hadden een vlekje in de vorm van roofovervallen, diefstal en oplichting waarvoor zij ook werden gearresteerd. Vreemd is echter dat enige van hen wel begraven zijn op het Ereveld Loenen in beheer bij de Oorlogsgraven Stichting. Bij navraag bij het bestuur hoort men de kromme logica dat ‘Ieder die door de Duitsers is gefusilleerd daar een plaats kan krijgen’ en deze uitspraak veroorzaakt nog altijd bij velen woede en frustratie.’
& Lennaert Lubberding
Eerder gepubliceerd in Haarlems Dagblad