De opgraving van het Romeinse castellum Hoge Woerd

8 minuten leestijd
Romeinse helm die in Woerden is gevonden
Romeinse helm die in Woerden is gevonden © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden
Wie iets over Romeins Utrecht wil weten, komt onvermijdelijk als eerste op het spoor van de vier castella in de provincie. Ze behoren alle vier tot de best bewaarde limesforten van Nederland en kennen daarnaast een markante opgravingsgeschiedenis. In Utrecht liggen ook de wortels van het onderzoek naar de Nederlandse limes. Een duik in het verleden biedt dan ook een mooi overzicht van dat limesonderzoek, van de ontspruitende humanistische oudheidkunde tot de moderne archeologie. In het recent verschenen boek De Grens van het Romeinse Rijk. De limes in Utrecht (Matrijs) vertellen Paul van der Heijden, Evert van Ginkel en Erik Graafstal het verhaal van de soldaten, kampbewoners en landbouwers die zo’n 2000 jaar geleden sporen achterlieten in het Utrechtse landschap. De spectaculaire vondsten zoals schepen, forten en tempels, en het onderzoek dat eraan vooraf ging, worden uitgelicht. In onderstaand boekfragment wordt de interessante opgravingsgeschiedenis van castellum De Meern-Hoge Woerd beschreven.


Scherven op de Hoge Woerd

De onderzoeksgeschiedenis van het castellum De Meern-Hoge Woerd begint pas goed in de zestiende eeuw, net zoals in Vechten en Utrecht, hieraan is de naam van humanist en geleerde Aernout van Buchel, alias Buchelius, verbonden. Op 14 april 1591 struinde hij rond in de landerijen ten westen van zijn woonplaats Utrecht. Waarschijnlijk is hij vanuit de stad daarheen gelopen over een kronkelige landweg die nu als de Groenendijk nog een herkenbaar oud lint vormt door de gloednieuwe satellietstad Leidsche Rijn.

Daar waar die weg uitkwam op het pad dat van het gehucht De Meern noordwaarts richting Vleuten liep, lag de Hooge Woerd. De top van de hoogte stak in zijn tijd zo’n drie meter boven het omringende vlakke land uit. We kunnen ons voorstellen hoe de geleerde vanaf de bult zijn oog liet dwalen over de omgeving, en hoe hij in het oosten de kerktorens van zijn woonstad zag, met de Dom overal bovenuit torenend. Hij keek echter ook naar de grond. Daar raapte hij het nodige op wat hij al van andere vindplaatsen herkende: scherven, brokken tufsteen, fragmenten van dakpannen, een zilveren munt. In het bijzonder trof hem een stempel op een van de dakpanfragmenten, met de duidelijke letters [ex] ger inf erop: het onmiskenbare stempel van het Romeinse leger van Neder-Germanië, al had hij dat toen nog niet in de gaten.

Woerden dakpannen met pootindrukken
Woerden dakpannen met pootindrukken © Archeologisch Depot Utrecht

In de zeventiende en achttiende eeuw zullen ongetwijfeld nog talloze mensen over wie we verder niets weten, Romeins materiaal van het terrein hebben opgeraapt. Het terrein stond niet voor niets bekend als ‘de Steenakker’. De Hooge Woerd moet in kleine kringen toch wel zodanige faam hebben verworven, dat in 1830 het initiatief werd genomen om deze vindplaats eens nader te bekijken. De Commissie tot het opsporen van Romeinsche oudheden ging met de beste bedoelingen op de bult aan de slag. Net als in Vechten liet de documentatie van de commissie sterk te wensen over, en net als daar raakte het weinige dat was opgetekend, zoek.

Misschien had dit zijdelings te maken met een zekere krenterigheid waarmee de commissie eropuit werd gestuurd. De Utrechtse historicus Nicolaas van de Monde was kennelijk goed op de hoogte van wat de commissie had gevonden. Hij schreef rond 1840 dat op de Hoge Woerd…

‘…ten tijde der Romeinen eene burg of sterkte gestaan moet hebben. Dit schijnt althans bewezen te zijn door de opgravingen, welke in het jaar 1830 te dezer plaatse geschied zijn. Men heeft toen een gedeelte der fondamenten aan het daglicht gebragt en eenige waterkruiken en andere aarden vaten van een bijzonder maaksel, nevens een groot aantal munten, opgedolven’.

Samuel Muller meende echter enkele decennia later dat…

‘…er niet het minste bewijs bestaat, dat wij bij de Romeinsche fondamenten op de Hoogewoerd (De Meern) aan iets meer dan eene Romeinsche villa te denken hebben’.

Woerden Romeinse schildknop (umbo)
Woerden Romeinse schildknop (umbo) ©Rijksmuseum van Oudheden, Leiden

Die mening was een halve eeuw later ook Jan Hendrik Holwerda toegedaan, toen nog alleenheerser in het kleine rijk van de Nederlandse archeologie. Maar Holwerda had een zeldzaam talent om de plank mis te slaan, zeker als het ging om Romeinse forten. Afgezien van Vechten is hij er niet in geslaagd om ook maar één Nederlands Rijnfort te identificeren, terwijl hij er wel van overtuigd was dat er meerdere langs de Waal moesten hebben gelegen.

Carl Wilhelm Vollgraff

Ruim een eeuw na de gebrekkig gedocumenteerde opgraving van de commissie bleef het rustig op het met stenen en scherven bezaaide terrein, dat in die tijd voor een groot deel werd beplant met fruitbomen. In 1940 verschenen er echter nieuwe archeologen op de bult. Nu was de opgravingsleider Carl Wilhelm Vollgraff (1876-1967). Hij had een grote kennis van Romeins materiaal opgedaan bij de bestudering van de collectie van het Provinciaal Utrechts Genootschap, waarvan hij de conservator was. Archeologisch veldwerk had hij zich aangeleerd bij de opgravingen op het Domplein.

Voorjaar 1940 streek hij met een ploegje gravers neer tussen de boomgaarden en liet er een paar proefsleuven graven om te weten te komen of er inderdaad Romeinse fundamenten onder de heuvel lagen. Deze opgraving is – naar de maatstaven van de tijd – wél goed gedocumenteerd in woord en beeld. De resultaten waren er ook naar. De onderzoekers vonden er stenen fundamenten van ruim één meter breed, talloze scherven van Romeins aardewerk en dakpanfragmenten, waarvan sommige weer het stempel ex ger inf droegen.

Harnasplaatstuk, gevonden in Woerden
Harnasplaatstuk, gevonden in Woerden © Rijksmuseum van Oudheden, Leiden

Vollgraff had al snel zijn doel bereikt: ja, er lagen fundamenten van Romeinse gebouwen, in dit geval van een badhuis dat bij een verderop gelegen castellum moest hebben gehoord. Ook van het fort zelf vond Vollgraff sporen, die volgens hem uit drie bouwfasen afkomstig waren: één uit circa 50, één van na de Bataafse Opstand van 69-70, toen alle forten herbouwd moesten worden, en één van na 150, toen het fort stenen muren kreeg en het badhuis werd opgetrokken.

Aangezien de onderzoekers een voltijdbaan hadden aan de Universiteit van Utrecht, groeven ze alleen in de weekenden. Op zaterdagmiddag 4 mei sloten ze het werk voor die dag af en gingen naar huis. De zaterdag daarop was Nederland echter volop in oorlog, en had iedereen andere zorgen aan het hoofd. Gedurende de oorlogsjaren, en nog jarenlang daarna, werd er niet omgekeken naar de proefputten op de Hoge Woerd.

Nieuwe sleuven, nieuwe conclusies

Waar was toch het badhuis gebleven? Dat was de vraag die de twee archeologen die in 1957 het project op de Hoge Woerd weer oppakten, zich stelden. Jan Jongkees (1913-1967), had als jongeman zijn hoogleraar Vollgraff geassisteerd bij het onderzoek in 1940 en Ina Isings (1919-2018) was de dochter van de befaamde illustrator Johan Isings en promovenda bij Jongkees. Hun doel was de in 1940 blootgelegde funderingen van het veronderstelde badhuis nader te onderzoeken, maar op dit punt schoot Vollgraffs documentatie tekort: de plek was niet goed ingemeten en niet meer te vinden.

In 1957 hebben Jongkees en Isings het aantal ‘gestapte’ meters van de boomlange Vollgraff aangehouden, waardoor ze, achteraf gezien, veel te noordelijk uitkwamen. In 1973 trok Isings wéér de Hoge Woerd op, met als assistent de selfmade archeoloog Cor Kalee. In de stromende regen lieten zij weer proefputten aanleggen, ditmaal boven op de Hoge Woerd en midden op het terrein van het castellum. Naar we nu weten was dit op de plek van het huidige paviljoen van Castellum Hoge Woerd.

Legionair met harnas in Xanten
Legionair met harnas in Xanten © Paul van der Heijden
Isings en Kalee vonden kennelijke sporen van houten barakken en latere stenen haardplaatsen. En ze vonden er nog méér: de ‘brandlaag van 69’, het beroemde spoor dat de Bataafse Opstand in alle Nederlandse limesforten heeft achtergelaten en al bekend was uit Utrecht en Valkenburg. Bovendien kwam uit de proefsleuven veel Romeins materiaal tevoorschijn, waaronder veel dakpanfragmenten met militaire stempels.

Een oud fort binnen een nieuwe stad

Rond 1990 begon een heel nieuw hoofdstuk in het archeologisch onderzoek naar het castellum. Aanleiding was de aanwijzing van Leidsche Rijn tot grootste Vinex-locatie van Nederland. Vanaf 1992 werd een begin gemaakt met het karteren van het gebied. Dat leidde tot het uitvoeren van grote opgravingen met vaak spectaculaire resultaten en tot het wettelijk beschermen van grote terreinen. Zo is de paradoxale situatie ontstaan dat van het castellum maar weinig is opgegraven – minder nog dan de castella van Vechten, Woerden en Utrecht – maar van de directe omgeving des te meer.

De rivieroever moet enkele tientallen stappen buiten de westpoort van het Romeinse fort hebben gelegen, en die nabijheid van het ongetemde water was niet zonder risico. In 2013 bleek tijdens de laatste opgraving binnen het castellum dat de rivier in de beginjaren tweemaal met kracht het binnenterrein had overstroomd, een dik pakket zand achterlatend. Aan verplaatsen van de versterking dacht het leger niet; het zocht de oplossing in beschoeiingen en ophoging van het binnenterrein. De rivier zelf hielp een handje mee door zijn bedding geleidelijk in westelijke richting te verleggen. De soldaten zullen de extra afstand die ze moesten afleggen naar de oever graag op de koop toe hebben genomen; het scheelde veel ergernis en onderhoud. Hoe dan ook, het fort trotseerde op die manier wel de eeuwen.

Overzicht

Het castellum van De Meern-Hoge Woerd onderscheidt zich in een aantal opzichten van de andere Romeinse forten in het Utrechtse. Waar het fort Utrecht-Domplein een vroegmiddeleeuwse doorstart kende en de kern vormde van het geestelijk en bestuurlijk centrum van middeleeuws Nederland, bleef er van het westelijker gelegen buurfort niets over dan een bult in een landelijk gebied. Dat hier een Romeinse versterking schuilging, werd pas na de Tweede Wereldoorlog duidelijk.

Vergeleken met Vechten, Utrecht en zelfs Woerden is er maar heel weinig van het eigenlijke castellumterrein onderzocht. De vindplaats onderscheidt zich echter door het onderzoek in de wijdere omgeving, die nu grotendeels is overbouwd met de nieuwe Utrechtse satellietstad Leidsche Rijn. Nergens anders is de samenhang tussen de grensrivier, het fort, de aangrenzende vicus en het buitengebied en niet te vergeten de limesweg op de zuidoever van de rivier zo goed in kaart gebracht.

Legionairs met umbo op schild
Legionairs met umbo op schild © RomeinenNU, Jeroen Savelkouls

De vondsten, met name munten en dateerbaar aardewerk, wijzen op een aanleg in 40-41, de tijd van de campagnes van Caligula in deze streken. In het roemruchte jaar 69 deelde het castellum het lot van alle Rijnforten tussen Nijmegen en de kust: het werd in brand gestoken, hoogstwaarschijnlijk door de eigen bezetting die zich naar het oosten terugtrok. Kort na het bedwingen van de opstand in 70 bouwden de militairen het weer op. Het ging eind tweede eeuw zijn laatste bouwfase in: die van de stenen muren en hoofdgebouwen.

De vroege fabrica (werkplaats) en de noord-zuid lopende hoofdstraat (via principalis) werden al genoemd, evenals sporen van manschapsbarakken. De hoofdgebouwen – het hoofdkwartier en de woning van de fortcommandant – blijven tamelijk schimmig. Door de beschermde status van het terrein is de kans klein dat er binnen afzienbare tijd meer onderzoek gedaan kan worden. Ook de barakken, stallen, wallen, grachten, torens en poorten zullen nog lange tijd hun geheimen bewaren.

Grens van het Romeinse Rijk. De limes in Utrecht
Grens van het Romeinse Rijk. De limes in Utrecht
Welke eenheid van het leger de eerste paal heeft geslagen voor het castellum, is niet te zeggen. Het kunnen mannen zijn geweest van de eerste groep auxiliarii die het fort betrok, maar het kan ook een speciale werkploeg van een van de legioenen langs de Rijn zijn geweest. Ze hebben geen visitekaartje achtergelaten, of het is nooit gevonden. Wie ze ook waren, ze hebben deel uitgemaakt van een grote campagne in de tijd van de keizers Caligula en/of Claudius in de vroege jaren veertig, de tijd waarin ook de meeste andere limesforten ten westen van Vechten zijn gebouwd.

Over het einde van het fort is niet zoveel bekend. In ieder geval lijkt de bezetting van de hele westelijke limessector te zijn teruggeschroefd vanaf circa 235, het jaar van de dood van keizer Severus Alexander, en geheel te zijn verlaten tussen circa 270 en het eind van de derde eeuw. Het fort op de Hoge Woerd was geen uitzondering. De soldaten zijn met onbekende bestemming vertrokken, en afgezien van incidentele aanwezigheid van Romeinse of vijandelijke troepen is het fort nooit meer benut als versterking.

Boek: Grens van het Romeinse Rijk. De limes in Utrecht

Recent gepubliceerd

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 54.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×