De late oudheid was een tijd van veranderingen. Niets bleef zoals het was. De Romeinse wereldheerschappij, gedragen door een machtige keizer, een sterk leger en een goed bestuursapparaat, verzwakte. Er ontstond twijfel over de toekomst. De onzekerheid werd aangewakkerd door invallen van steeds weer andere volkeren en stammen.
Het was niet meer vanzelfsprekend dat Rome voor altijd de hoofdstad van een immens imperium zou blijven. Het idee van Rome als onaantastbaar regeringscentrum werd noodgedwongen losgelaten, omdat de aanzwellende druk op de noordelijke grenzen om een keizerlijke residentie dichter bij de brandhaarden in de Rijn- en Donauprovincies vroeg. Voor de senaat en het volk van Rome was het pijnlijk te moeten ervaren dat andere steden geschikter geacht werden om als hoofdstad van het rijk te fungeren. Zo kwam Byzantium, een oude Griekse stad aan de Bosporus, in beeld. Terwijl andere beoogde regeringszetels geleidelijk aan betekenis inboetten, werd het daar door keizer Constantijn in 330 plechtig ingewijde nieuwe Constantinopel de concurrent van Rome. Er werd al snel gesproken van het oude en het nieuwe Rome.
In de volgende driehonderd jaar ondergingen beide steden een geleidelijke metamorfose. Twee hoog oprijzende keizerlijke zuilen, een in Constantinopel uit 330 en de andere in Rome uit 608, vormen voor mij de symbolische begrenzing. De oudste zuil staat midden in Istanbul, zoals Constantinopel vanaf het midden van de vijftiende eeuw is gaan heten. Hij markeert het begin van het tweede Rome. Ooit was deze ruim veertig meter hoge zuil van porfier de blikvanger op het grote forum van Constantijn. Nu staat hij, zwartgeblakerd door diverse branden die de stad hebben geteisterd, midden in het hectische Istanbul als een eenzame herinnering aan de grondlegger van Constantinopel.
Het einde van het overgangstijdvak wordt eveneens mooi gesymboliseerd door een herdenkingszuil. Hij is te zien op het Forum Romanum, die wonderlijke verzameling ruïnes uit de rijke geschiedenis van het oude Rome. Kriskras door elkaar heen liggen of staan daar de fundamenten van indrukwekkende basilieken, tempels, en triomfbogen uit verschillende tijden, nu eens klein en op het eerste gezicht onbeduidend, dan weer groot en indrukwekkend. Midden op het forum wordt de blik van de bezoeker getrokken door een, zo lijkt het, verdwaalde Corinthische zuil. Hij stond daar vermoedelijk al ruim drie eeuwen, voordat hij in 608 opnieuw werd opgericht. Rome was toen geen schim meer van de stad die ooit de wereld beheerste. De keizers zetelden in het grote paleis van Constantinopel, maar onderhielden wel contacten met de pausen in Rome. De toenmalige keizer Phocas beschikte in 607 instemmend op het verzoek van paus Bonifatius iii om Rome te erkennen als hét apostolische centrum en als caput omnium ecclesiarum (hoofd van alle kerken). Een jaar later gaf Phocas aan zijn opvolger Bonifatius iv het oude Romeinse Pantheon cadeau. De keizer op zijn beurt kreeg eveneens een geschenk. Een beeld van hem kwam op een bijna veertien meter hoge marmeren erezuil uit één stuk te staan. Ooit had een beeld van de christenvervolger Diocletianus de zuil gesierd, nu viel de christen Phocas de eer ten deel en kreeg hij een prominente plaats in de eregalerij van Romeinse helden uit het verleden.
De geschiedenis van Rome en Constantinopel gedurende die bijna drie eeuwen is veel complexer dan vaak is gesuggereerd. Heel lang ging men ervan uit dat Rome langdurig en gestaag in verval was en dat Constantinopel alleen maar een opgang beleefde. Voor de vierde en vijfde eeuw gaat die stelling in ieder geval niet op. Rome onderging weliswaar een geleidelijke metamorfose en werd enkele malen door vreemde volkeren bezet, maar dwong nog steeds respect af. De senaatsaristocratie liet geregeld van zich horen, en in de vijfde eeuw zouden enkele keizers zelfs weer (tijdelijk) hun residentie vestigen in Rome. In de zesde eeuw was er wel echt sprake van een neergang van Rome en een opgang van Constantinopel. Rond 600 genoot die laatste stad alom bewondering en respect, al had ook daar in het laatste kwart van de zesde eeuw een neergang ingezet.
Rome was toen al lang niet meer de glorieuze stad uit het verleden. Stadswijken lagen er verlaten en verpauperd bij. De grote monumenten uit het verleden leken onwerkelijk, treurige getuigen van een groots verleden. Maar er was wel iets ‘moderns’ bij gekomen. Vanaf de vierde eeuw waren er nieuwe kerken en basilieken verrezen. Zij illustreren dat de rol van Rome politiek en economisch dan wel was geminimaliseerd, maar dat de stad als centrum van het christendom een status had bereikt die zelfs de keizers in Constantinopel niet konden negeren, al wilden sommigen van hen daar nog niet aan. Zij wilden het hoogste kerkelijke gezag in handen leggen van de patriarch van Constantinopel.
Die bijna driehonderd jaar van opkomst en verval, van macht en intriges, van geloof, ongeloof en ketterij, van rijkdom en armoede, van harmonie en rellen zijn het onderwerp van dit boek. Ik leg Rome en Constantinopel naast elkaar, beschrijf de veranderingen in de context van het grote voormalige Romeinse rijk en de opkomst van het Oost-Romeinse rijk en zoek naar verklaringen waarom het zo is gegaan zoals het is gegaan.
Boek: Twee steden – Opkomst van Constantinopel, neergang van Rome